V3 / H3 WEEK 47 HERHALINGSWEEK

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 160 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je etui en je boek.
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en doe je zakkie in je TAS.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide


Chapitre 1
Bron A (F-N / N-F)
Bron B + F (F-N)
Bron G (vragen F-N, antwoorden N-F)
Bron D
Bron

Chapitre 2
Bron A (F-N / N-F)
Bron B + F (F-N)
Bron C + G  (vragen F-N,  antwoorden N-F)
Bron D
Bron

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik ken woorden die te maken hebben met social media, vriendschap en vrije tijd.
Ik kan een tekst over social media en vrije tijd begrijpen.
Ik kan over mijn beste vriend(in) en over mijn vrije tijd vertellen / schrijven.
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
Ik kan regelmatige werkwoorden op er / re / ir in de présent en de passé composé gebruiken.
Ik kan de voorzetsels à / de met een lidwoord gebruiken

Slide 4 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

[R 10p] Mets les adjectifs au féminin (5p) et au pluriel (5p.). Zet de bijvoeglijke naamwoorden in de vrouwelijke vorm en in de meervoudsvorm.
m
v
mmv
vmv
italien
beau
actif
joli
rouge

Slide 6 - Tekstslide


exemple
(bleu) Dans ma chambres j'ai des ___________ murs (m) ___________. 
[T2 7,5p] Mets les adjectifs à la bonne forme et à la bonne place. Zet het bijvoeglijk naamwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm en op de juiste plaats. Schrijf het bijvoeglijk naamwoord en het zelfstandig naamwoord op je proefwerkpapier. Let op m/v en meervoud.

Slide 7 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
VORM
PLAATS
Uitleg

Slide 8 - Tekstslide

Stappenplan

Slide 9 - Tekstslide

Onthoud!
onregelmatig
regelmatig
uit je hoofd leren
regel toepassen

Slide 10 - Tekstslide

1. Is het bijvoeglijk naamwoord onregelmatig qua plaats?
vóór het znw
ná het znw
bon
vieux
nouveau
grand
petit
beau
jeune
joli
long
mauvais
premier
dernier

Slide 11 - Tekstslide

2. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud?



Nee => Is het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud?


klaar
klaar
nouveaux
beaux


longue

voeg een s toe, behalve als er al een s of een x staat

Slide 12 - Tekstslide

4. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk enkelvoud?
Onregelmatig qua vorm
Regel:
voeg een e toe, behalve als er al een e staat
bon - bonne 
beau - belle
nouveau - nouvelle
vieux - vieille
long - longue
premier - première
dernier - dernière

ien => ienne
eux => euse
if => ive

Slide 13 - Tekstslide

5. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk meervoud?
voeg een toe.

Slide 14 - Tekstslide

4. Is het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk enkelvoud?
Onregelmatig qua vorm
Regel:
voeg een e toe, behalve als er al een e staat
bonne 
belle
nouvelle
vieille
longue
première
dernière

ien => ienne
eux => euse
if => ive

Slide 15 - Tekstslide

[R 10p] Mets les adjectifs au féminin (5p) et au pluriel (5p.). Zet de bijvoeglijke naamwoorden in de vrouwelijke vorm en in de meervoudsvorm.
m
v
mmv
vmv
italien
beau
actif
joli
rouge

Slide 16 - Tekstslide

Geef alle vormen van
italien / beau / actif / joli / rouge

Slide 17 - Open vraag

1. Is het bijvoeglijk naamwoord onregelmatig qua plaats?
vóór het znw
ná het znw
bon
vieux
nouveau
grand
petit
beau
jeune
joli
long
mauvais
premier
dernier

Slide 18 - Tekstslide


exemple
(bleu) Dans ma chambres j'ai des ___________ murs (m) ___________. 
[T2 7,5p] Mets les adjectifs à la bonne forme et à la bonne place. Zet het bijvoeglijk naamwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm en op de juiste plaats. Schrijf het bijvoeglijk naamwoord en het zelfstandig naamwoord op je proefwerkpapier. Let op m/v en meervoud.

Slide 19 - Tekstslide

J'ai une ________ maison ________ à Paris.
A
une grande maison
B
une maison grande

Slide 20 - Quizvraag

C'est une _________ chanteuse ________
A
une célèbre chanteuse
B
une chanteuse célèbre

Slide 21 - Quizvraag

Elle a un _______ père _______ et une ________ mère _________.
A
un jeune père, une mère vieille
B
un père jeune, une vieille mère
C
un jeune père, une vieille mère
D
un père jeune, une mère vieille

Slide 22 - Quizvraag

(premier) Max Verstappen a gagné le _______ prix _______ à Zandvoort.

Slide 23 - Open vraag

(grand) Il a mangé trois ________ hamburgers (m) ________ chez McDo.

Slide 24 - Open vraag

(noir) J'ai deux _______ poules (v) ________.

Slide 25 - Open vraag

(nouveau) Tu as regardé les __________ séries (v) _________ sur Netflix?

Slide 26 - Open vraag

Voorzetsel à of de + le / la / l'/ les

Slide 27 - Tekstslide


exemple
Vous êtes allés au / à la / à l' / aux musée (m) Van Gogh?
[T1 4p] Choisis la bonne forme de la préposition. Kies het juiste voorzetsel. Let op m/v en ook op meervoud.

Slide 28 - Tekstslide

à + le = au
à + la = à la
à + l'= à l'
à + les = aux
de + le = du
de + la = de la
de + l'= de l'
de + les = des
à = naar, bij, op, aan
de = van

Slide 29 - Tekstslide



je vais au collège (m)
je vais à la bibliothèque (v)
je vais à l'aéroport (klinker / h)
je vais aux États-Unis (mv*)





Le vélo du garçon (m)
Le vélo de la fille (v)
Le vélo de l'enfant (klinker / h)
Le vélo des jeunes (mv*)
à + bepaald lidwoord
de + bepaald lidwoord
à = naar, bij, aan, op
de = van

Slide 30 - Tekstslide

Elle a acheté les baguettes ______ boulangerie (v) du quartier.
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 31 - Quizvraag

Pendant les vacances, elle a dormi ______ hôtel (m) avec sa famille.
A
au
B
à la
C
à l'
D
aux

Slide 32 - Quizvraag

Les idées ________ jeunes (m) sont les plus belles idées.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 33 - Quizvraag

Les concièrges _______ collège (m) Johan de Witt ont beaucoup de travail.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 34 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden
op er / re / ir

in de présent en de passé composé

Slide 35 - Tekstslide


(chercher, présent) Nous ______________ un joli appartement dans le centre-ville.

(Rendre, passé composé) Elle _______________ ses livres à la bibliothèque.
7. [T1 6p] Mets le verbes entre parenthèses à la bonne forme / Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm.
Let op: présent OF passé composé gebruiken.

Slide 36 - Tekstslide

stam = het werkwoord
. zonder er / re / ir

donner = donn
aimer = aim
chanter = chant
vendre = vend
rendre = rend
confondre = confon
rougir = roug
finir = fin
Uitgang = de letters die je achter de stam toevoegt als je een werkwoord gaat gebruiken


er
je + e
tu + es
il / elle / on + e

nous + ons
vous + ez
ils / elles +ent

j'ai donné
re
je + s
tu + s
il / elle / on + -

nous + ons
vous + ez
ils / elles +ent

j'ai vendu
ir
je +is
tu + is
il /elle / on +it

nous + issons
vous + issez
ils / elles + issent

J'ai fini

Slide 37 - Tekstslide

le présent

Slide 38 - Tekstslide

je
tu
il / elle
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Het persoonlijk voornaamwoord (onderwerp)
ik
jij
hij / zij
wij
jullie / u
zij

Slide 39 - Sleepvraag

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes                -er        (regarder, parler, écouter, danser, jouer)
Verbes réguliers -er
-e
-ent
-ons
-es
-ez
-e

Slide 40 - Sleepvraag

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes                -re        (vendre, descendre, attendre, entendre)
Verbes réguliers -re
-s
-ent
-ons
-
-ez
-s

Slide 41 - Sleepvraag

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes                -ir        (grandir, rougir, réagir, finir)
Verbes réguliers -ir
-is
-issent
-issons
-is
-issez
-it

Slide 42 - Sleepvraag

grandir: nous
rendre: je
bouger: vous

Slide 43 - Open vraag

le passé composé

Slide 44 - Tekstslide

avoir
   =
hebben
il,elle,on
nous
vous
ils,elles
tu
j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 45 - Sleepvraag

Werkwoorden op -er
Werkwoorden op -ir
Werkwoorden op -re
-i
-u
elle a vendu
j'ai travaillé
il a rougi

Slide 46 - Sleepvraag

donner: Tu
tendre: vous
réagir: elle

Slide 47 - Open vraag

Vocabulaire
1. [R 10p] Traduis les mots / Vertaal de woorden:
1. l'appli
2. kletsen
2. [T2 5p] Lis les descriptions et écris le bon mot français. / Geef het juiste Franse woord dat overeenkomt met de omschrijving.
1. Wat is het tegenovergestelde van mooi?
Als iets veel geld kost, is het ________

Slide 48 - Tekstslide

Phrases clés
1. Vertel over je beste vriend / vriendin.
2. Vertel wat je in je weekend en in je vrije tijd doet.

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide