§ 2.1 Het Keynesiaans kruis

§ 2.1 Het Keynesiaanse kruis
Wat is het Keynesiaans kruis?

Kernwoorden:
- Bestedingen / bestedingsevenwicht
- Multiplier
- Inverdien- en uitverdieneffecten
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§ 2.1 Het Keynesiaanse kruis
Wat is het Keynesiaans kruis?

Kernwoorden:
- Bestedingen / bestedingsevenwicht
- Multiplier
- Inverdien- en uitverdieneffecten

Slide 1 - Tekstslide

Keynesiaans kruis: startpunt IS (-MB-GA)
Om het model IS-MB-GA model op te bouwen, beginnen we met iets wat achter de IS-curve ligt, namelijk het Keynesiaans kruis

Het Keynesiaans kruis geeft het algemeen evenwicht op de goederenmarkt bij een gegeven rente en inflatie.


Slide 2 - Tekstslide

Bestedingen
Uit de kringloop volgt de volgende macro-economische identiteit: Y = C + I + O + E – M.
Oftewel, inkomen is gelijk aan bestedingen (EV).
In het model gaan we uit van een 
gesloten economie, dus: 
Y = EV = C + I + O.
Als dit geldt, is er sprake van evenwicht.

Slide 3 - Tekstslide

Consumptie
De consumptie bestaat uit twee delen:
  • Autonome consumptie: consumptie die onafhankelijk is van het inkomen en er dus altijd is. Dit is C0.
  • Consumptie die afhankelijk is van het besteedbaar inkomen. Dit is het inkomen min de belasting: Y – B. Dit besteedbaar inkomen wordt niet helemaal besteed aan consumptie, want .................................................................

Slide 4 - Tekstslide

Dit besteedbaar inkomen wordt niet helemaal besteed aan consumptie, want een gedeelte wordt gespaard. 

Welke gedeelte van het besteedbaar inkomen wordt besteed, hangt af van de coëfficiënt c. Als je bijvoorbeeld 80% van je inkomen consumeert, is c = 0,8.

De consumptiefunctie wordt dan: C = C0 + c(Y – B)

Slide 5 - Tekstslide

Spaarquote
De spaarquote geeft aan hoeveel van een inkomen(stijging) er gespaard wordt. 
Hoe meer er van (extra) inkomen geconsumeerd wordt, des te hoger c en dus des te minder er gespaard wordt. 
Dit leidt tot een lagere spaarquote
100% - consumptiequote.

Slide 6 - Tekstslide

Overheidsbestedingen en investeringen
We gaan er in het model vanuit dat de overheidsbestedingen (O) en de investeringen (I) autonoom zijn, dus niet afhangen van het inkomen.

Slide 7 - Tekstslide

Bestedingen = Effectieve vraag
Uit bovenstaande volgt de bestedingenfunctie: 
EV = c(Y – B) + C0 + I0 + O0

Slide 8 - Tekstslide

Bestedingsevenwicht
Er is sprake van evenwicht op de goederenmarkt als de bestedingen gelijk zijn aan het inkomen, dus Y = EV.

De economie komt altijd 
terug in het evenwicht (Y*).

Slide 9 - Tekstslide

Stel dat de economie rechts zit van het evenwicht. Er is dan sprake van een negatieve output gap (Y < Y*). De bestedingen (EV) zijn lager dan het potentiële inkomen (laagconjunctuur). Bedrijven blijven met voorraden zitten 
en verlagen de productie, waardoor 
het inkomen daalt (bijvoorbeeld: 
productie daalt, minder werknemers 
nodig, werkloosheid stijgt, inkomen 
consumenten daalt, waardoor 
nationaal inkomen (Y) daalt).

Slide 10 - Tekstslide

Evenwicht op de kapitaalmarkt
In dit model betekent evenwicht op de goederenmarkt ook evenwicht op de kapitaalmarkt. 
Aangezien geldt: 
Y = C + B + S 
en 
Y = C + I + O, 
geldt ook (I – S) = (B – O)


Slide 11 - Tekstslide

(I – S) = (B – O)

Alles wat de particulieren sector ‘overhoudt’ (spaarsaldo particuliere sector), wordt gebruikt door de overheid om het overheidstekort aan te vullen. 

De rente hoeft zich dus niet aan te passen om voor evenwicht te zorgen.

Slide 12 - Tekstslide

Multiplier
Als autonome bestedingen of de belastingen stijgen of dalen, heeft dit gevolgen voor de bestedingen (EV) en dus voor het evenwicht op de goederenmarkt. 
Het effect op het inkomen (Y*) is echter groter dan de oorspronkelijke stijging of daling van C0, I0, O0 of B. 
Dit komt door de multiplier

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel de overheid verhoogt haar bestedingen met 10 miljard. Hierdoor nemen de bestedingen toe met 10 miljard en zal ook het inkomen stijgen met 10 miljard. Een gedeelte van deze inkomensstijging zal worden geconsumeerd (hoeveel dit precies is hangt af van spaarlek en belastinglek). Stel dat dit 7 miljard is. Hierdoor stijgen de bestedingen weer verder met ditmaal ................................................... 

Slide 14 - Tekstslide

Hierdoor stijgen de bestedingen weer verder met ditmaal 7 miljard, zal inkomen en dus productie weer toenemen met 7 miljard, etc.
Uiteindelijk zal inkomen met 10 miljard + 7 miljard + ...., dus met meer dan 10 miljard toenemen.
...................................................................................................

Hoe groot de stijging van Y* is, hangt af van de hoogte van c en het belastinglek (dus hoeveel extra belasting er betaald moet worden over stijging van het inkomen).






Slide 15 - Tekstslide

Hierdoor stijgen de bestedingen weer verder met ditmaal 7 miljard, zal inkomen en dus productie weer toenemen met 7 miljard, etc.
Uiteindelijk zal inkomen met 10 miljard + 7 miljard + ...., dus met meer dan 10 miljard toenemen.




Hierdoor stijgen de bestedingen weer verder met ditmaal 7 miljard, zal inkomen en dus productie weer toenemen met 7 miljard, etc.
Uiteindelijk zal inkomen met 10 miljard + 7 miljard + ...., dus met meer dan 10 miljard toenemen.


Hoe groot de stijging van Y* is, hangt af van de hoogte van c en het belastinglek (dus hoeveel extra belasting er betaald moet worden over stijging van het inkomen).






Slide 16 - Tekstslide

Hoe hoger de consumptiequote
des te steiler de EV-lijn 
en des te groter het 
effect van een stijging 
van de autonome 
bestedingen op het 
inkomen.

Slide 17 - Tekstslide

Inverdieneffecten en uitverdieneffecten
Als de overheidsbestedingen of de belastingen stijgen of dalen, zullen de effecten hiervan op de overheidsfinanciën minder groot zijn dan de oorspronkelijke verandering van de overheidsbestedingen of de belastingen.

Slide 18 - Tekstslide

Inverdieneffecten
Inverdieneffecten ontstaan bij stijgende overheidsbestedingen of dalende belastingen.

Stel dat overheid haar bestedingen verhoogt. Hierdoor neemt EV en dus inkomen (Y) toe en hierover moet belasting worden betaald. Door een stijging van het inkomen, zal de consumptie stijgen. Hierdoor stijgt ....................................... 

Slide 19 - Tekstslide

Hierdoor stijgt EV en Y weer en zal er opnieuw extra belasting binnenkomen. 

Een gedeelte van de extra overheidsbestedingen komt dus terug in de vorm van hogere belastingontvangsten.

Voorbeeld:
...................................................................................................

Slide 20 - Tekstslide

Hierdoor stijgt EV en Y weer en zal er opnieuw extra belasting binnenkomen. 
Een gedeelte van de extra overheidsbestedingen komt dus terug in de vorm van hogere belastingontvangsten.
Voorbeeld:


Dus, er is dan bijvoorbeeld een inverdieneffect van (2 + 0,5 + ...) bijvoorbeeld 3 miljard door een extra overheidsbesteding van 10 miljard.

Slide 21 - Tekstslide

Uitverdieneffecten
Uitverdieneffecten ontstaan bij dalende overheidsbestedingen of stijgende belastingen.
Stel dat overheid haar belastingen verhoogt. Hierdoor neemt de consumptie en dus EV en dus inkomen (Y) af en dalen de belastingontvangsten.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video