2024-2025 - Les 1

ZRGVEPL419AK
Tekst
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

ZRGVEPL419AK
Tekst

Slide 1 - Tekstslide

Examens  3F
  1. Lezen/luisteren = CE (Centraal Examen)
  2. Schrijven = IE (instellingsexamen)
  3. Spreken = IE
  4. Gesprekken voeren = IE

Slide 2 - Tekstslide

* Niveau 3F (havo/mbo niveau 4)
* Lezen/luisteren
* Schrijven
* Spreken/gesprekken
* #OO Examinering 2019-2020 Herman Brood Academie;
* Examenbureau

Slide 3 - Tekstslide

1) Centraal examen lezen/luisteren
  • 120 minuten  op de computer 
  • Meerdere leesteksten met vragen en diverse kijk/luisterfragmenten met vragen
  • Eigen inplugbare oortjes mee (geen draadloze)
  • Hulpmiddelen: kladpapier + pen + woordenboek
  • Herkansingen?

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet je kunnen en kennen?
- Tekstdoel (begrijpen)
- Hoofd- en bijzaken (begrijpen)
- De opbouw van een tekst (evalueren)
- Feiten en meningen (begrijpen)
- Bedoelingen herkennen (interpreteren)
- informatie toepassen (begrijpen en interpreteren)
- Tussenkopjes kiezen (begrijpen en interpreteren) 
-  Een tekst samenvatten (hoofd- en bijzaken!)

Slide 5 - Tekstslide

 90% multiple choice vragen 


- Begrijpen (tekstsoort, hoofdgedachte, relaties en verbanden, standpunt, argumenten, feiten meningen onderscheiden)
- interpreteren (wat bedoelt de schrijver, wat is zijn opvatting,  wat denkt en voelt hij, je moet hier conclusies trekken)
- samenvatten
- evalueren (argumentatie en informatie beoordelen op betrouwbaarheid en validiteit, doel van schrijver herkennen en de talige middelen die hij gebruikt om dat doel te bereiken)

Slide 6 - Tekstslide

2) Schrijven
- 60 minuten op de computer 
- 2 opdrachten: verslag, artikel, brief, e-mail, betoog, beschouwing, uiteenzetting
- woordenboek mag


Slide 7 - Tekstslide

3) Spreken
- presentatie van 6 tot 8 minuten
- spiekbriefje met steekwoorden
- hulpmiddel: Powerpoint

Slide 8 - Tekstslide

3) Spreken
Beoordeling op vijf punten:
- samenhang
- afstemming op doel
- afstemming op publiek
- woordkeus en woordenschat
- vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing

Slide 9 - Tekstslide

4) Gesprekken
- gesprek met de docent Nederlands van ongeveer 8 minuten
- bijvoorbeeld een werkoverleg, stage- of sollicitatiegesprek
- spiekbriefje met steekwoorden

Slide 10 - Tekstslide

4) Gesprekken
Beoordeling op vijf punten:
- beurten nemen en bijdragen aan samenhang
- afstemming op doel
- afstemming op gesprekspartner
- woordkeus en woordenschat
- vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing

Slide 11 - Tekstslide

Berekening diplomacijfer Nederlands
lezen en luisteren (CE) 
50%
spreken
gesprekken schrijven/tv
50%

Slide 12 - Tekstslide

Voorwaarden slagen
  • deelname aan alle onderdelen

  • NE -> 5,0 of hoger          EN (generiek/alg) -> 6,0 of hoger

  • EN (generiek/alg)-> 6,0 of hoger          NE -> 5,0 of hoger

Slide 13 - Tekstslide

Geplande examens 
November: Lezen & luisteren
Januari:       Schrijven
Feb/maart:  Spreken & gesprekken

Slide 14 - Tekstslide

Lezen en luisteren
- iedere les een tekst maken, daarna klassikaal bespreken
- iedere les een tekst thuis maken -> klaar voor de volgende les!
- serieus maken!

Slide 15 - Tekstslide

Nu maken: 
Combinatietoets 'Onderwerp & hoofdgedachte'
Huiswerk:
Combinatietoets 'Functies beeld & geluid'
(inlogcode: 9431)




Slide 16 - Tekstslide

Welke TEKSTDOELEN ken je?

Slide 17 - Open vraag

Noem een TEKSTSOORT

Slide 18 - Open vraag

Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot

Slide 19 - Quizvraag

In een tekst over asieldieren beschrijft een schrijver zijn huisdieren, waarvan hij er 2 uit het asiel heeft gehaald en 1 niet.
Vervolgens stelt hij zichzelf de vraag: "Zijn asieldieren leukere dieren dan
dieren die niet uit het asiel komen?"

Op welke manier(en) heeft de schrijver de tekst ingeleid?
A
Beschrijving van de aanleiding + vragen stellen
B
Situatieschets + beschrijving van de aanleiding
C
Beschrijving van de aanleiding + een probleem
D
Situatieschets + vragen stellen

Slide 20 - Quizvraag

Welke tussenkopjes kunnen er staan in een tekst over jullie opleiding?

Slide 21 - Woordweb

Aan het einde van een tekst staat: dus we gaan nooit meer met de auto op vakantie.

Welke manier van afsluiten heeft de schrijver hier gebruikt?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Aanbeveling
D
Oplossing

Slide 22 - Quizvraag

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 23 - Quizvraag

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 24 - Quizvraag

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 25 - Quizvraag

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

We begonnen met tien mensen, toen melden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Volgorde van tijd

Slide 26 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 27 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 28 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 29 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 30 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 31 - Quizvraag

Nu maken: 
Combinatietoets 'Onderwerp & hoofdgedachte'
Huiswerk:
Combinatietoets 'Functies beeld & geluid'
(inlogcode: 9431)




Slide 32 - Tekstslide