Telwoord en rangtelwoord

THEMA 5 LES 4


LESDOEL:
Ik leer wat een rangtelwoord en een telwoord is. Ik kan deze herkennen in een zin. 

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

THEMA 5 LES 4


LESDOEL:
Ik leer wat een rangtelwoord en een telwoord is. Ik kan deze herkennen in een zin. 

Slide 1 - Tekstslide

Telwoord

Geeft een aantal aan.


Let op: soms geeft het niet precies een aantal aan. Maar toch is het dan een telwoord.


Ik heb veel snoep.


Slide 2 - Tekstslide

Lieke eet twee appels
Wat is het telwoord?
A
Lieke
B
eet
C
bananen
D
twee

Slide 3 - Quizvraag

Bob heeft veel snoep gegeten.
Wat is het telwoord?
A
Bob
B
heeft
C
veel
D
snoep

Slide 4 - Quizvraag

Ik weet wat een telwoord is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Poll

Rangtelwoord

Geeft een rangvolgorde aan.


Let op: soms geeft het niet precies een plaats aan. Maar toch is het dan een rangtelwoord.


Ik ben laatste geworden.


Slide 6 - Tekstslide

Veel kinderen vanaf 12 jaar wisselen hun laatste tanden.
Wat is het rangtelwoord?
A
veel
B
vanaf 12
C
kinderen
D
laatste

Slide 7 - Quizvraag

Kun je mij de zesde opdrachten uitleggen?
A
zesde
B
opdrachten
C
uitleggen
D
mij

Slide 8 - Quizvraag

Ik ben middelste in de rij.
Wat is het rangtelwoord?
A
in de rij
B
middelste
C
ik
D
ik ben

Slide 9 - Quizvraag

Is het een telwoord of een rangtelwoord?
minder
A
telwoord
B
rangtelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Is het een telwoord of een rangtelwoord?
eerste
A
rangtelwoord
B
telwoord

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is geen telwoord?
A
Honderd
B
Tweede
C
Zeventig
D
Drie

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf het telwoord op:
Vanaf de zevende palmboom loop je vijftien stappen rechtdoor.

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het rangtelwoord op:
Alle vrienden kwamen op de zestigste verjaardag van mijn opa.

Slide 14 - Open vraag

Op Anna's boerderij maken ze tweeëntwintig soorten aardbeienjam, omdat ze dat lekker vinden.

Welk woordsoort is tweeëntwintig?
A
rangtelwoord
B
telwoord

Slide 15 - Quizvraag

De meeste mensen dragen weleens twee verschillende sokken.

meeste =
A
rangtelwoord
B
telwoord

Slide 16 - Quizvraag