De leefomgeving van een vis is anders dan die van een mens. Een vis heeft zuurstof nodig. In water zit weinig zuurstof. Daarom hebben vissen kieuwen. Daarmee kunnen ze zuurstof uit het water halen. De manier van ademhalen van vissen gebeurt via de mondholte. Een vis hapt water met zijn mond. De wanden van de kieuwen, waarlangs het water stroomt, zijn heel dun. De zuurstof kan daar makkelijk doorheen en komt snel in het bloed van de vis. Een vis heeft miljoenen kieuwplaatjes. Die kieuwplaatjes vormen samen een heel groot oppervlakte dat zuurstof opneemt. Ook zitten er bloedvaten in de kieuwen , die zuurstof direct het lichaam van de vis in brengen. Om nog meer zuurstof uit het water te halen gebruiken de kieuwen het 'tegenstroomprincipe'. Door deze manier zit er in het bloed altijd minder zuurstof dan in het water, en stroomt de zuurstof dus overal de kieuw in. Dit werkt alleen als er steeds vers water is. Het water stroomt door de gaten in de kieuwdeksels weer naar buiten.