Herhalen voor de toets

Herhalen voor de toets
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalen voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

Lesstof:

- Tekstverbanden en signaalwoorden
- Het doel van een tekst
- Tekst en beeld
- Zoek een tegelstelling
- Zoek een bekend woorddeel
- Bekijk de afbeelding

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een kenmerk van een chronologisch verband?
A
geeft willekeurige feiten weer
B
beschrijft gebeurtenissen in tijdsvolgorde
C
verbindt alle onderdelen van de tekst
D
benadrukt de overeenkomsten tussen zaken

Slide 3 - Quizvraag

Hoe wordt extra informatie gegeven in een toelichtend verband?
A
zonder verdere uitleg
B
in de vorm van een samenvatting
C
in de vorm van een vraag
D
in de vorm van een voorbeeld

Slide 4 - Quizvraag

Welk signaalwoord duidt op een tegenstellend verband?
A
zoals
B
maar
C
denk aan
D
ten eerste

Slide 5 - Quizvraag

Hoe worden dingen opgenoemd in een opsommend verband?
A
met tussenpozen
B
achter elkaar
C
tegenovergesteld
D
in willekeurige volgorde

Slide 6 - Quizvraag

Welk signaalwoord duidt op een chronologisch verband?
A
bijvoorbeeld
B
bovendien
C
echter
D
later

Slide 7 - Quizvraag

Welk signaalwoord duidt op een opsommend verband?
A
ook
B
maar
C
dus
D
vroeger

Slide 8 - Quizvraag

Welk signaalwoord duidt op een tegenstellend verband?
A
ook
B
daarentegen
C
bijvoorbeeld
D
vroeger

Slide 9 - Quizvraag

Wat beschrijft een chronologisch verband in een tekst?
A
Tegengestelde zaken worden genoemd.
B
Gebeurtenissen in de juist tijdvolgorde
C
Extra informatie wordt gegeven
D
Zaken worden opgesomd.

Slide 10 - Quizvraag

Welke van de volgende zijn signaalwoorden voor een chronologisch verband?
A
Maar, echter, hoewel
B
Ten eerste, bovendien, verder
C
Vroeger, later, nu
D
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord duidt op een toelichtend verband?
A
maar
B
nadat
C
zo (als)
D
vroeger

Slide 12 - Quizvraag

Wat geeft een opsommend verband in een tekst?
A
Tegengestelde zaken worden genoemd.
B
Gebeurtenissen in de juist tijdvolgorde
C
Extra informatie wordt gegeven
D
Zaken worden opgesomd.

Slide 13 - Quizvraag

Welke van de volgende zijn signaalwoorden voor een opsommend verband?
A
Maar, echter, hoewel
B
Ten eerste, bovendien, verder
C
Vroeger, later, nu
D
Bijvoorbeeld, zoals, denk aan

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de vier tekstdoelen die een schrijver kan hebben?
A
informeren, overtuigen, opsommen, beschrijven
B
informeren, overtuigen, amuseren, activeren
C
Chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend
D
tekst verfraaien, aandacht trekken, info verduidelijken, info aanvullen.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het doel van entertainment?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Informeren
D
Amuseren

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het doel van een inschrijfformulier van een sportvereniging?
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het doel van een column?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het doel van een reclamefolder?
A
Amuseren
B
Overtuigen
C
Informeren
D
Activeren

Slide 19 - Quizvraag

Welke van de volgende is een tekstsoort die bedoeld is om te amuseren?
A
Gebruiksaanwijzing
B
Roman
C
Ingezonden brief
D
Advertentie

Slide 20 - Quizvraag

Welke van de volgende is een tekstsoort die bedoeld is om te informeren?
A
Column
B
Strip
C
Reclamefolder
D
Nieuwsbericht

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het doel van deze afbeelding bij een tekst?
A
Verfraaien
B
Aandacht trekken
C
Verduidelijken
D
Aanvullen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het doel van deze afbeelding bij een tekst?
A
Verfraaien
B
Aandacht trekken
C
Verduidelijken
D
Aanvullen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het doel van deze afbeelding bij een tekst?
A
Verfraaien
B
Aandacht trekken
C
Verduidelijken
D
Aanvullen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het doel van deze afbeelding bij een tekst?
A
Verfraaien
B
Aandacht trekken
C
Verduidelijken
D
Aanvullen

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekenen de voorvoegsels im-, on- en in-?
A
zonder
B
niet
C
opnieuw
D
echter

Slide 26 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een woord met het voorvoegsel her-

Slide 27 - Open vraag

Wat is een voorbeeld van een afleiding?
A
koffiezetapparaat
B
desinteresse
C
besluiteloos
D
doelbewust

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een samenstelling
A
koffiezetapparaat
B
desinteresse
C
besluiteloos
D
doelbewust

Slide 29 - Quizvraag

Welke van de volgende is geen doel van een illustratie?
A
De tekst verfraaien
B
De aandacht trekken
C
Gebeurtenissen opsommen
D
Informatie verduidelijken

Slide 30 - Quizvraag

Extra oefenen uit je boek
Lezen

Blz. 104 - opdracht 4
Blz. 134 - opdracht 3
Blz. 164 - opdracht 3
Blz. 166 - opdracht 4 


Woordenschat 

Blz. 116 - opdracht 7
Blz. 146 - opdracht 6
Blz. 176 - opdracht 3
Bl., 177 - opdracht 4


Je mag mij mailen voor de antwoorden :)

Slide 31 - Tekstslide