Elektriciteit

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Elektriciteit

leerdoelen

 Ik kan het elektrisch vermogen berekenen.

Ik kan het energieverbruik en de energiekosten berekenen.

(verdere voorwaarden zie i bij in de GPL)

Hoeveel spanning levert het stopcontact?

1. 230 V
2. 220 V
3. 320 V
4. 12 V

Wat zie je op de afbeelding?

1. garenklosjes
2. een transformator
3. Een generator
4. Een dynamo

Waarvoor wordt een transformator gebruikt?

1. Omlaag of omhoog transformeren van de spanning
2. Omhoog of omlaag transformeren van het vermogen
3. Omhoog of omlaag transformeren van de energie
4. Omhoog of omlaag transformeren van de stroomsterkte

De ideale transformator (rekenen)

Bij een transformator kun je de spanning omhoog of naar beneden veranderen (transformeren).

Dit ligt aan het aantal windingen van de spoelen.

De spoel met de meeste windingen heeft ook de grootste spanning.

Het aantal windingen is evenredig met de spanning.

Heb je drie keer zoveel windingen hebt dan is ook de spanning drie keer zo groot. (De helft van de windingen, de spanning ook de helft)

Transformator of Trafo

Met welke formule kun je de spanning of het aantal windingen op de primaire e/o de secundaire spoel van een trafo berekenen?

Berekening Trafo

Een transformator heeft op de primaire spoel 600 windingen en op de secundaire spoel

30 windingen.

De transformator wordt aangesloten op 230 V (primaire spanning)

Bereken de geleverde spanning bij een transformator.

(de geleverde spanning is de spaning van de secundaire spoel)

Berekening Trafo

gegeven: Np = 600 & Ns = 30 & Up = 230 V

gevraagd: Us =?

Formule en berekening: 

Np/Ns = Up/Us

 600/30 = 230/Us

20 = 230/Us          (gebruik: 5 = 10/2)

Us = 230/20 = 11,5 V

Wat is het symbool voor spanning

1. P
2. U
3. I
4. E

Hoeveel Watt is 12 kW?

1. 12 000 W
2. 1 200 W
3. 120 W
4. 0,012 W

Wat is het symbool voor vermogen

1. P
2. U
3. I
4. E

Wat is de eenheid van vermogen?

1. Watt
2. Newton
3. kWh
4. Newton per kilogram

Wat is hoogspanning?

1. De spanning door een stroomdraad die hoog boven de grond hangt
2. De spanning die groter is dan 10 000 Volt
3. De spanning van het stopcontact
4. De spanning tussen twee ruziënde ministers of presidenten

Waarom wordt elektrische stroom vervoerd bij een zo hoog mogelijke spanning?

1. Gewoon omdat het kan
2. Om de stroom zo snel mogelijk bij de huizen te krijgen
3. Dan ontstaat er meer elektrische energie
4. Dan is er minder energie verlies

Bij een elektriciteitscentrale wordt warmte opgewekt.
Waarvoor wordt die warmte gebruikt?

1. Om stoom te krijgen
2. Om de magneet te laten draaien
3. Om de spoel te laten draaien
4. om koelwater te kunnen gebruiken

Met welke formule kun je het vermogen van een apparaat berekenen?

Elektrisch vermogen

De hoeveelheid geleverde energie per seconde.

U is spanning in volt (V)

I is stroomsterkte in ampere (A)

P is vermogen in watt (W)

P=U⋅I

Wat is de eenheid van stroomsterkte?

1. Watt
2. kiloWattuur
3. Volt
4. Ampère

Door een lamp gaat een stroomsterkte van 0,1 A. De lamp is aangesloten op de netspanning. Hoe groot is het vermogen?

Door een föhn gaat een stroomsterkte van 7,5 A. De föhn is aangesloten op de netspanning. Hoe groot is het vermogen?

Een mixer heeft een vermogen van 170 W en werkt op de netspanning. Hoe groot is de stroomsterkte door de mixer?

1. 39,1 kW
2. 0,76 V
3. 39100 A
4. 0,76 A

Wat is het symbool voor elektrische energie?

1. P
2. U
3. I
4. E

Wat is de eenheid van elektrische energie?

1. W
2. h
3. kWh
4. V

Met welke formule kun je de elektrische energie van een apparaat berekenen?

Je kunt P in W en tijd in s. Dan heb je joule.

Je kunt P in kW en tijd in h. Dan heb je kWh.

1 kWh is 3,6 MJ

E=P⋅t

Een lamp met een vermogen van 25 W, staat elke avond aan. In één week brandt de lamp 30 uur. Hoe groot is het energie verbruik v. d. lamp in één week?

Een boormachine met een vermogen van 750 W wordt 20 uur per week gebruikt. Wat is het energie verbruik van de boormachine in een week?

1. 15000 kWh
2. 15 kWh
3. 37,5 kWh
4. 0,0375 kWh

Vermogen en elektrische energie

P = U x I

E = P x t