In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welcome!
Take a look at the checklist. We will move on after the timer has run out.
Checklist:
- Put your book & notebook on the table.
- Join the LessonUp-class, code: JPIJC
- Join this LessonUp.
timer
3:00
Slide 1 - Tekstslide
What is something fun you did during the break?
Slide 2 - Woordweb
Planning
- New grammar;
- Explanation;
- Check exercises;
- Practise the grammar;
- Goal check & wrap-up.
Slide 3 - Tekstslide
Lesson goal: Aan het einde van deze les...
- Herken je adjectives in zinnen en kan je deze correct gebruiken om zelfstandig naamwoorden te beschrijven;
- Kun je adjectives omzetten in adverbs en deze correct in zinnen gebruiken (VWO).
Slide 4 - Tekstslide
ADJECTIVES + ADVERBS
take notes!!
Slide 5 - Tekstslide
Adjectives = bijv. nw.
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
We all love that funnymovie.
I think he is a terriblesinger.
Slide 6 - Tekstslide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully.
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak right now.
Hopefully, she will call me back later.
Slide 7 - Tekstslide
Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily
Slide 8 - Tekstslide
Uitzonderingen:
good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long
Slide 9 - Tekstslide
DUS...
Ron is a carefuldriver.
Ron drivescarefully.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Adjectives and Adverbs Adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden
Slide 12 - Quizvraag
Adverbs (bijwoorden) beschrijven zelfstandige naamwoorden en adjectives (bijvoegl. naamw) beschrijven werkwoorden, bijwoorden en andere bijvoeglijke naamwoorden
A
true
B
false
Slide 13 - Quizvraag
Adjectives/adverbs: The vacation went really ....
A
good
B
well
Slide 14 - Quizvraag
Adjectives & adverbs: She put her glasses down ...
A
careful
B
carefully
Slide 15 - Quizvraag
Adjectives/adverbs: She walks to school every morning