11.5 Erfelijke aandoeningen

V2
Onderzoek naar erfelijkheid in de familie

   11.5 
                                                     erfelijke                                                          aandoeningen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

V2
Onderzoek naar erfelijkheid in de familie

   11.5 
                                                     erfelijke                                                          aandoeningen

Slide 1 - Tekstslide

11.5 Leerdoelen
-Je kunt een stamboom met de kenmerken van een familie lezen
-Je kunt de oorzaken van aangeboren aandoeningen beschrijven
-Je kunt de kans op een kind met een erfelijke aandoening voorspellen

Slide 2 - Tekstslide

Stambomen
uitleg

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Gegevens halen uit een stamboom
Uit een stamboom haal je in de volgende situatie wat dominant is en wat recessief is:
Zoek twee gelijke ouders qua fenotype (uiterlijk). Krijgen zij een kind met een ander fenotype, dan:
* hebben de ouders het dominante fenotype 
* zijn de ouders allebei heterozygoot (bijv. Aa)
* Heeft het kind  het recessieve fenotype.(aa)

Slide 5 - Tekstslide

Welke drie conclusies trek je uit deze stamboom?

Slide 6 - Tekstslide

Conclusies uit deze stamboom?
1. De eigenschap van de ouders is dominant
2. De beide ouders zijn heterozygoot
3. Nummer 2 is homozygoot voor de recessieve eigenschap
Aa
Aa
aa
AA/Aa
AA/Aa

Slide 7 - Tekstslide


Hans en Karin hebben allebei donker haar, maar hun zoon Stefan heeft rood haar. 
Dit betekent dat:
Hans en Karin heterozygoot zijn (Aa).
Stefan heef de recessieve eigenschap (aa)
Donker haar dominant is
Rood haar recessief is
timer
4:00
Opdracht 5 (blz 122) 

Slide 8 - Tekstslide

Alleen het genotype van Kirsten kan je niet uit de stamboom halen

Aa     Aa     Aa       Aa      Aa              Aa          aa                Aa
AA             aa
aa            Aa
aa              A?            Aa             aa

Slide 9 - Tekstslide

Aangeboren aandoeningen
Een aangeboren aandoening kan ontstaan door:

1. Een fout in een gen (mutatie): erfelijke aandoening
2. Een fout bij de vorming van geslachtscellen  
    (bijv chromosoom teveel bij syndroom van Down)
3. Schadelijke stoffen of ziekteverwekkers

Slide 10 - Tekstslide

 Een fout bij de vorming van geslachtscellen  

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Aangeboren aandoeningen
Een aangeboren aandoening kan ontstaan door:

1. Een fout in een gen (mutatie): erfelijke aandoening
2. Een fout bij de vorming van geslachtscellen  
    (bijv chromosoom teveel bij syndroom van Down)
3. Schadelijke stoffen of ziekteverwekkers

Slide 13 - Tekstslide

Erfelijkheidsvoorlichting?
Wanneer?
-Als er een erfelijke aandoening in de familie voorkomt.
Hoe onderzoek je?
-Door een stamboom te maken en zo te kijken of je drager bent.
Hoe kan je overerven?
-recessieve overerving (25% kans als beide drager zijn Aa x Aa)
-Dominant overerving (50% kans als een ouder heterozygoot is.
                                                                        Aa x aa)

Slide 14 - Tekstslide

Drager

Als een aandoening recessief overervend is:

Dan heb je de aandoening alleen, als je het geen 2 keer hebt (aa)


Heb je Aa, dan ben je DRAGER, je hebt het gen wel, maar je bent niet ziek.

 Als 2 dragers nakomelingen krijgen, dan hebben zij 

25% kans op een kind met die aandoening (aa).

Slide 15 - Tekstslide

Recessief overerven
Dominant overerven
25% kans
50% kans

Slide 16 - Tekstslide