Naamvallen klas GT

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
Aan het einde van deze les kun/weet je:
1. Welke naamvallen er in het Duits zijn
2. Wanneer ik welke naamval moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Bekijk nu eerst op de volgende pagina de uitleg video!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Dan nu:
Eens kijken of je goed hebt opgelet en de volgende vragen kunt beantwoorden!

Slide 6 - Tekstslide

In welke naamval staat het onderwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
weet ik niet

Slide 7 - Quizvraag

Welke naamval krijgt altijd het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
weet ik niet

Slide 8 - Quizvraag

Welke naamval krijg je bij een meewerkend voorwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
weet ik niet

Slide 9 - Quizvraag

Hoe kun je het onderwerp in een zin vinden?

Slide 10 - Open vraag

Hoe kun je het lijdend voorwerp in een zin vinden?

Slide 11 - Open vraag

Hoe kun je in een zin het meewerkend voorwerp vinden?

Slide 12 - Open vraag

"Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Mann gibt seiner Mutter einen Kuss!
A
der Mann
B
gibt
C
seiner Mutter
D
einen Kuss

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Der Mann gibt seiner Mutter einen Kuss!
A
der Mann
B
gibt
C
seiner Mutter
D
einen Kuss

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Der Mann gibt seiner Mueer einen Kuss!
A
der Mann
B
gibt
C
seiner Mutter
D
einen Kuss

Slide 15 - Quizvraag

STAPPENPLAN ONTLEDEN
Schrijf dit stappenplan op in je schrift!
1.  Onderstreep het zelfstandig naamwoord in de zin (waar je iets bij moet invullen)
    (tip:  zelfstandige naamwoorden schrijf je in het Duits altijd met een hoofdletter)
2. Zet erbij of het m / v / o / mv is (woordenlijst leren!!)
3. Zoek het onderwerp (wie + pv) --> 1e naamval
4. Zoek (eventueel) het lijdend voorwerp (wie/wat + gezegde + onderwerp?) --> 4e naamval
5.  Zoek (eventueel) het meewerkend voorwerp (aan wie / voor wie?) --> 3e naamval

LET OP: NIET IN IEDERE ZIN KOMT EEN LIJDEND VOORWERP OF MEEWERKEND VOORWERP VOOR!

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf de zinnen over, onderstreep de zelfstandige naamwoorden, noteer m/v/o/mv en zet de naamvallen erbij!

VOORBEELD:    Der Mann schreibt meiner Schwester eine Karte.
                                      1, m                                                  3, v                      4, v

HOE HEB IK DAT GEDAAN?
1. wie schrijft? de man = onderwerp = 1e naamval
2. wie of wat schrijft de man? een kaart = lijdend voorwerp = 4e naamval
3. aan wie? aan mijn zus = meewerkend voorwerp = 3e naamval
                                                 
                       

Slide 17 - Tekstslide

Nu jullie:
Schrijf de zinnen over, onderstreep de zelfstandige naamwoorden, noteer m/v/o/mv [TIP: woorden H5 of woordenboek!] en zet de naamvallen erbij! 


1.  Der Polizist trägt einen grünen Anzug.
2.  Der Lehrer erzählt  den  Jugendlichen die Lösungen.
3.  Der Bäcker backt täglich unser Brot.
4. Hat der Tierpfleger schon ein Praktikum gemacht?
5. Meine Realschule liegt in Sittard.

Slide 18 - Tekstslide

die Lösungen
1. Der Polizist [1,m]trägt einen grünen Anzug [4,m].
2. Der Lehrer [1,m] erzählt den Jugendlichen [3,mv]die Lösungen [4,mv]
3. Der Bäcker [1,m] backt täglich unser Brot [4,o].
4. Hat der Tierpfleger [1,m] schon ein Praktikum  [4,o] gemacht?
5. Meine Realschule [1,v] liegt in Sittard.

Slide 19 - Tekstslide

Welke naamvallen zijn er in het Duits?

Slide 20 - Open vraag

Wanneer krijg je de eerste naamval?

Slide 21 - Open vraag

Wanneer krijg je de 3e naamval?

Slide 22 - Open vraag

Wanneer krijg je de 4e naamval?

Slide 23 - Open vraag

Ik begrijp de naamvallen nu
goed
een beetje
helemaal niet

Slide 24 - Poll

bis nächstes Mal

Slide 25 - Tekstslide