Jong & Oud (5e) H2. De jeugd

Frank en Jasper hebben een opdracht gekregen voor economie. Deze moet volgende week af zijn. Ze staan voor de keuze: wel of niet voorbereiden.
5. Welke getallencombinatie komt voor in de situatie dat Jasper meelifter is?

A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Frank en Jasper hebben een opdracht gekregen voor economie. Deze moet volgende week af zijn. Ze staan voor de keuze: wel of niet voorbereiden.
5. Welke getallencombinatie komt voor in de situatie dat Jasper meelifter is?

A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder

Slide 1 - Quizvraag

Frank en Jasper hebben een opdracht gekregen voor economie. Deze moet volgende week af zijn. Ze staan voor de keuze: wel of niet voorbereiden.
6. De dominante strategie voor Frank is:

A
voorbereiden
B
niet voorbereiden

Slide 2 - Quizvraag

Frank en Jasper hebben een opdracht gekregen voor economie. Deze moet volgende week af zijn. Ze staan voor de keuze: wel of niet voorbereiden.
7. Jasper heeft geen dominante strategie.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Frank en Jasper hebben een opdracht gekregen voor economie. Deze moet volgende week af zijn. Ze staan voor de keuze: wel of niet voorbereiden.
11. Als Jasper en Frank elkaar niet vertrouwen is de uitkomst van het spel ...



A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder

Slide 4 - Quizvraag

Frank en Jasper hebben een opdracht gekregen voor economie. Deze moet volgende week af zijn. Ze staan voor de keuze: wel of niet voorbereiden.
12. Als Jasper en Frank een bindende afspraak maken is de uitkomst van het spel ...



A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder

Slide 5 - Quizvraag

Frank en Jasper hebben een opdracht gekregen voor economie. Deze moet volgende week af zijn. Ze staan voor de keuze: wel of niet voorbereiden.
13. Jasper en Frank staan iedere week voor hetzelfde dilemma,
dit .............................
de kans op
samenwerking.



A
heeft geen invloed op
B
vergroot
C
verkleint

Slide 6 - Quizvraag

Wat is spaarrente?
A
stroomgrootheid
B
voorraadgrootheid

Slide 7 - Quizvraag

Wat is leenrente?
A
stroomgrootheid
B
voorraadgrootheid

Slide 8 - Quizvraag

Wat is hypotheekschuld?
A
stroomgrootheid
B
voorraadgrootheid

Slide 9 - Quizvraag

Wat is uitgaven aan eten?
A
stroomgrootheid
B
voorraadgrootheid

Slide 10 - Quizvraag

Wat is vermogen?
A
stroomgrootheid
B
voorraadgrootheid

Slide 11 - Quizvraag

Twee beweringen over sparen en lenen.
I. Alleen lenen is een voorbeeld van ruilen over de tijd.
II. Hogere rente bevordert sparen en lenen.

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I. is goed en II. is fout
C
I. is fout en II. is goed
D
Beide zijn fout

Slide 12 - Quizvraag

Twee beweringen over sparen en lenen.
I. Een lagere rente bevordert het sparen.
II. Een hogere (verwachte) prijsstijging stimuleert lenen.

Welke bewering(en) is/zijn juist?

A
Beide zijn goed
B
I. is goed en II. is fout
C
I. is fout en II. is goed
D
Beide zijn fout

Slide 13 - Quizvraag

Twee beweringen over sparen en vermogen.
I. Als je spaart stijgt je vermogen.
II. Rente over je vermogen leidt altijd tot een groter reëel vermogen (reëel = wat je er voor kunt kopen).
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I. is goed en II. is fout
C
I. is fout en II. is goed
D
Beide zijn fout

Slide 14 - Quizvraag

Twee beweringen.
I. De omzet is een voorraadgrootheid.
II. Inkomen is een stroomgrootheid.

Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I. is goed en II. is fout
C
I. is fout en II. is goed
D
Beide zijn fout

Slide 15 - Quizvraag

Hoofdstuk 3

Slide 16 - Tekstslide

Tim werkt als vrachtwagenchauffeur. Over het salaris dat hij verdient betaalt hij ...
A
Accijnzen
B
BTW
C
Inkomstenbelasting
D
wegenbelasting

Slide 17 - Quizvraag

Een ww uitkering wordt betaalt uit de
A
btw
B
accijns
C
sociale premies
D
inkomstenbelasting

Slide 18 - Quizvraag

De inkomstenbelasting met schijventarief kent dus een
A
progressief tarief
B
proportioneel tarief
C
degressief tarief
D
geen antwoord goed

Slide 19 - Quizvraag

De aftrekposten haal je van het bruto-inkomen af
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Vul in: je wilt dat je aftrekposten zo ............. mogelijk zijn.
A
Hoog
B
Laag

Slide 21 - Quizvraag

dit is GEEN goed voorbeeld van een heffingskorting
A
arbeidskorting
B
ouderenkorting
C
algemene heffingskorting
D
jongerenkorting

Slide 22 - Quizvraag

Door een heffingskorting betaal je minder belasting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Wat gebeurt er als de ingehouden loonheffing hoger is dan de te betalen inkomstenbelasting?
A
Je krijgt dan een naheffing
B
Je krijgt dan een voorheffing
C
Je krijgt dan automatisch geld terug van de Belastingdienst
D
Er gebeurt dan helemaal niets totdat je zelf actie onderneemt.

Slide 24 - Quizvraag

Bij het progressieve tarief van de inkomstenbelasting worden de verschillen in verhouding ...
A
kleiner
B
groter

Slide 25 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Het belastbaar inkomen wordt hoger door de aftrekposten.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag