Ten eerste is er de groep lange-afstandtrekkers die overwinteren in Afrika en naar hun winterbescherming afreizen zodra ze veranderingen in de daglengte bemerken. Ten tweede hebben we de korte-afstandstrekkers, waarbij het trekvogels betreft die in Europa overwinteren en die veel meer reageren op weersinvloeden. Blijft het in het najaar lang warm, dan blijven veel vogels uit deze groep langer in de omgeving van hun broedgebied. De derde categorie is die van de standvogels: zij nemen het risico om in hun broedgebied te blijven in de winter. Het voordeel hiervan is dat zij in het voorjaar meteen ter plaatse zijn en eerder een broedplek kunnen uitzoeken. Vaak hebben deze vogels meerdere legsels per jaar en brengen ze dus meer jongen groot. Dat moet wel, om de verliezen tijdens een strenge winter te compenseren. Kampioenvlieger is de noordse stern, een vogel die om te broeden 18.000 kilometer aflegt, vertrekt vanaf de zeeën rond de Noordpool, koers zet naar de Zuidpool, maar ook nog een uitstapje richting Indische oceaan onderneemt. Nog datzelfde jaar vliegt hij, meer rechtstreeks, weer in omgekeerde richting. Op die manier legt de kampioen jaarlijks afstanden af van tussen de 30.000 en 40.000 kilometer.