Lees de vraag goed en markeer wat je nodig hebt. Wat moet je hier nu doen?
Wordt er een citaat gegeven waarbij je een ondersteunend of bijpassend citaat moet zoeken? Zoek dan het citaat op in de tekst en markeer het daar ook.
Neem de tekst rondom het citaat of de gegeven alinea door. Lees dus de alinea (waar het citaat in staat), maar ook de alinea ervoor en erna.
Zoek naar vergelijkbare woorden, of naar onderdelen van tekstverbanden.
Slide 6 - Tekstslide
Maak op pagina 2 vraag 17 en vraag 18. Vul je antwoord in. Let goed op de formulering van je antwoord.
Slide 7 - Open vraag
In eigen woorden uitleggen
Vaak moet je bepaalde begrippen of tekstfragmenten uitleggen.
Soms moet je dat in eigen woorden doen, het is in zo’n geval belangrijk dat je dicht bij de tekst blijft, maar het niet letterlijk overneemt. Voeg eigen woorden toe, pas wat woorden aan.
Slide 8 - Tekstslide
In eigen woorden uitleggen
Soms moet je “in een of meer volledige zinnen” antwoorden. Dan wordt ook je grammatica gecontroleerd, naast je spelling.
Je krijgt zo nu en dan ook een maximum aantal woorden dat je mag gebruiken. Dat benoemen ze zo: “Gebruik niet meer dan 25 woorden.” Na het woordmaximum kijken we niet meer na.
Kijk naar het aantal punten. Als je twee punten kan krijgen, moet je antwoord vaak uit twee onderdelen bestaan.
Slide 9 - Tekstslide
In eigen woorden uitleggen
Wanneer mag je citeren en wanneer niet?
"In eigen woorden" betekent niet citeren
"Citeer" betekent citeren, dus niet in eigen woorden
Als er niet "Citeer" staat, dan is eigen woorden het verstandigst.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe geef je antwoord?
Leg uit wat het verband tussen sociale media en een depressiegolf onder jongeren is. Geef antwoord in één of meer volledige zinnen. Gebruik niet meer dan 25 woorden.
Antwoord: Het verband tussen sociale media en een depressiegolf onder jongeren is dat …
Het herhalen van de vraag (Het verband … is dat) telt NIET mee in het aantal woorden.
Het herhalen van de vraag leidt bijna automatisch tot een volledige zin.
Het bouwt ook een controle in: geef je daadwerkelijk antwoord op de vraag?
Slide 11 - Tekstslide
Hoe pak je zo'n vraag aan?
Lees de vraag goed en markeer dingen die je nodig hebt voor je antwoord. Wat moet je hier nu doen?
Staat er een citaat bij? Zoek dit citaat in de tekst op en markeer het.
Zoek in de aangewezen alinea (rondom het citaat), maar ook in de alinea ervoor of erna.
Herhaal de vraag in je antwoord. Indien nodig, tel het aantal woorden.
Slide 12 - Tekstslide
Maak op pagina 3 vraag 7. Vul je antwoord in. Let goed op de formulering van je antwoord.
Slide 13 - Open vraag
Functie van een tekstgedeelte
Er zijn een aantal soorten vragen m.b.t. de functie van een tekstgedeelte.
Ze geven je een alinea met daarbij een (meerkeuze)vraag.
Ze geven je alinea waarin elke zin een aparte functie krijgt, in een schema.
Je krijgt de inleiding van een tekst, en daarbij moet je bepalen welke functies terugkomen.
Slide 14 - Tekstslide
Maar eerst...
Wat zijn functiewoorden eigenlijk?
Kijk mee op pagina 5 van de opdrachtenbundel.
Slide 15 - Tekstslide
Vraagsoort 1: bij een alinea
Lees de alinea in kwestie goed door.
Markeer de kernzin en markeer signaalwoorden: welke tekstverbanden zie je terug?
Is dat nog niet helemaal doorslaggevend? Lees de alinea's eromheen: de alinea ervoor en de alinea erna.
Nog steeds niet zeker? Streep antwoorden weg: wat is het sowieso niet?
Slide 16 - Tekstslide
Maak vraag 11 op pagina 4. Geef antwoord.
A
Argument
B
Nuancering
C
Tegenwerping
D
Verklaring
Slide 17 - Quizvraag
Vraagsoort 2: alinea in een schema
Lees de alinea in kwestie goed door.
Markeer de kernzin en markeer signaalwoorden: welke tekstverbanden zie je terug?
Werk in je examenboekje als kladversie: welke functies passen waarbij? Let op logische zaken: een standpunt heeft een argument nodig.
Schrijf het op je antwoordpapier.
Slide 18 - Tekstslide
Maak vraag 4 op pagina 4
Slide 19 - Tekstslide
Zin 1
Zin 2
Zin 3
Zin 4
conclusie
constatering
Standpunt
Tegenwerping
Toegeving
Verklaring
Voorbeeld
Slide 20 - Sleepvraag
Vraagsoort 3: functie van de inleiding
Lees de alinea('s) in kwestie goed door.
Markeer de kernzin(nen) en markeer signaalwoorden: welke tekstverbanden zie je terug?
Meestal krijg je een lijstje met mogelijke functies of je krijg een meerkeuzevraag: streep foute antwoorden weg
Slide 21 - Tekstslide
Maak vraag 1 op pagina 4. Geef antwoord op de vraag.
A
geeft de vraagstelling van de tekst
B
geeft een standpunt en licht dat toe
C
legt een probleem en oplossing voor
D
wekt belangstelling met een voorbeeld
Slide 22 - Quizvraag
Wat neem je mee uit deze training naar je examen?
Slide 23 - Woordweb
Wil je meer oefenen?
Veel van deze vragen en teksten komen uit Examensprint van de online methode. Daar kun je gericht oefenen op deze vaardigheden!