Welke tijd staat het werkwoord? (herhalingsles 4)

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Welke tijd staat het woord of de zin?

(Herhalingsles 4)

De tegenwoordige tijd

De verleden tijd

't ex-Kofschip

"Beren eten graag zalm."

Deze zin is in:

1. De tegenwoordige tijd
2. De verleden tijd

"Holbewoners woonden soms in grotten."

Deze zin is in:

1. De tegenwoordige tijd
2. De verleden tijd

00:39

Het werkwoord "lopen" is
een ......... werkwoord.

1. sterk
2. zwak

01:01

Het voltooid deelwoord van "lopen" is dus:

1. verlopen
2. gelopen
3. geliept

01:37

Sleep de juiste letters naar de afbeelding:

T

E

X

K

O

F

S

C

H

i

P

CH

d

B

02:40

Welke drie (3) werkwoorden horen bij een voltooid deelwoord?

03:23

"Ik heb de grootste vis gevangen."
Welk woord is het hulpwerkwoord?

1. gevangen
2. vis
3. heb
4. grootste

04:27

Boffen
Ik heb ..............

1. geboft
2. gebofd

05:54

Vorige week hebben wij de marathon ....

1. gerent
2. gerend
3. gerendt

06:22

Heb jij wel eens .......?

1. gesurft
2. gesurfd
3. gesurfdt
4. gesurfed

08:47

Ik heb hem niet ....

1. herkent
2. herkentt
3. herkend
4. herkendt

Onze klas wordt (splitsen)

1. gesplitst
2. gesplitsd
3. gesplitsdt

Mijn zuster heeft zich (verloven)

1. verlooft
2. verloofd
3. verloft
4. verloovd

Vader heeft voor koffie (zorgen)

1. gezorgt
2. gezorgd

Het formulier moet worden (invullen)

1. ingevult
2. ingevuld

De politie heeft de daders (opsporen)

Ben jij niet voor het feest (uitnodigen)?

We hebben uitbundig feest (vieren)

De slager (geven)
de kinderen een stuk worst. (TT)

Henk en Adriaan (durven)
niet in die boom te klimmen. (VT)

De vloedgolf heeft veel (vernielen) (VD)

De vloedgolf (vernielen) veel. (TT)

De groep merels (lusten)
graag oud brood. (VT)

Heb jij de stoep geveegd of heb jij (afwassen) (VD)

Men (schrijven)
op school met een vulpen. (TT)

Een kudde olifanten (stoppen) niet voor dat hek. (VT)

Heb je dat kopje (breken)? (VD)

openen
Wie heeft de deur ...?

1. openen
2. geopend
3. geopent
4. geopendt

beloven
De ... wandeltocht moet nog plaatsvinden

1. beloofte
2. beloven
3. belooftte
4. beloofde

uitbeelden
Gisteren hebben wij een glazenwasser ...

1. uitgebeeld
2. uitgebeelt
3. uitgebeeldt
4. uitbeelden

oprichten
De man ... vorige week een nieuwe club ...

1. richtte op
2. richte op
3. richtten op
4. richt op

uitzoeken
Mijn moeder heeft alle munten ...

1. uitgezochd
2. uitgezocht
3. uitgezochdt
4. uitgezoekt

afwisselen
Lees de tekst ... met je buurvrouw

1. afwisselent
2. afwisselend
3. afwisselendt
4. afgewisseld

Wat is hier de persoonsvorm?
'Ik ben met de fiets naar Nijmegen gefietst.'

1. De fiets
2. Ben
3. Nijmegen
4. Gefietst

De vaargeul is (dichtslibben volt. deelw.)

Pieter (winnen t.t.)
een leuke prijs.

Een brood (kosten v.t.)
in de oorlog veel geld.

Om 12 uur (landen v.t.)
het vliegtuig in Parijs.

Mijn broer heeft 5 euro (sparen volt. deelw.)

Met welk onderdeel heb je het meest moeite?

lidwoorden

zelfstandige naamwoorden

bijvoeglijke naamwoorden

werkwoorden TT

sterke / zwakke werkwoorden

1e tm 3e persoon enkel/ meervoud

werkwoorden VT

Voltooid tegenwoordige tijd (ge-)