Vierde naamval Havo 2

Eerste en vierde naamval 
26. März 2024
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Eerste en vierde naamval 
26. März 2024

Slide 1 - Tekstslide

Eerste en vierde naamval 
26. März 2024

Slide 2 - Tekstslide

Korte herhaling 
Onderwerp = wie + werkwoord
Lijdend voorwerp = wat + werkwoord + onderwerp

Voorbeeld: Das Kind isst ein Eis
Ow = wie eet -> das Kind -> 1ste nv
Lv = wat eet het kind -> ein Eis -> 4de nv


Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels met vierde naamval
Gegen - tegen 
Ohne - zonder
Um - om 
Durch - door
Bis - tot
Für - voor

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Ich sehe den Mann.
Den Mann is vierde naamval
A
juist
B
onjuist
C
-
D
-

Slide 7 - Quizvraag

Sie hat (het) ... Buch (o) gelesen.
Wat moet er op de puntjes staan?
A
das
B
der
C
den
D
die

Slide 8 - Quizvraag

Wir besuchen (het) ... Park (m) am Sonnstag.
Wat moet er op de puntjes staan?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 9 - Quizvraag

Sie isst die Suppe ohne (een) ... Löffel (m).
Wat moet er op de puntjes staan?
A
ein
B
einen
C
eine
D
der

Slide 10 - Quizvraag

Sie besucht (jullie) ... .
In welke naamval staat euch?
A
B
4de naamval
C
-
D
-

Slide 11 - Quizvraag

Du kennst (hem) ... .
Wat moet er op de puntjes staan?
A
er
B
ihm
C
ihn
D
him

Slide 12 - Quizvraag

Er kennt (haar) ... nicht.
A
sie
B
ihr
C
uns
D
Sie

Slide 13 - Quizvraag

(Hij) ... hat gesungen.
A
Ihn
B
Du
C
Er
D
euch

Slide 14 - Quizvraag

Sie besucht (jullie) ... .
Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 15 - Open vraag

Ich besuch (hem) ... .
Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 16 - Open vraag

Wir fahren durch die Stadt.
1. Welke naamval is wir?
2. Welke naamval is die Stadt?

Slide 17 - Open vraag

Wat vind je nog lastig aan de vierde naamval?

Slide 18 - Woordweb

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
wissen
tegenwoordige tijd

Slide 19 - Tekstslide

Also dies sind ...

  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  • sollen (=moeten opgelegd door een ander)

Slide 20 - Tekstslide