Mijn proefles

Quiz Frans l'argent de poche
Gemaakt door Fenna van de Kasteele en Maite Klaasen H3C
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Frans

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 1 video.

Onderdelen in deze les

Quiz Frans l'argent de poche
Gemaakt door Fenna van de Kasteele en Maite Klaasen H3C

Slide 1 - Tekstslide

(betalen) Tony .... trois chaussures et cinq chemises
A
payent
B
Paye
C
paie
D
paye

Slide 2 - Quizvraag

1

Slide 3 - Video

00:30
Wat wil Milo kopen
A
une voiture
B
un avion
C
un vélo
D
une robe

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord past niet in het rijtje? En waarom niet?
Le vétement/ le livre/ le magazine

Slide 5 - Open vraag

Wat is de vertalling van bestellen
A
envoyé
B
envoyer
C
envoye
D
énvoyer

Slide 6 - Quizvraag

Ma soeur (koopt) le maquillage et un jean.
A
achete
B
acheté
C
achète
D
achéte

Slide 7 - Quizvraag

Het spaargeld
A
faire des économies
B
les èconomies
C
les économies
D
faire du èconomie

Slide 8 - Quizvraag

de vertaling van bestellen is décrice
A
true
B
false, het is namelijk commander

Slide 9 - Quizvraag

Welke woord(en) horen WEL in het rijtje
gagner/laver/acheter

Slide 10 - Open vraag

l'argent de poché
A
true
B
false

Slide 11 - Quizvraag

Tu reçois (ontvang jij) de l'argent de poche de tes parents?
A
oui, je reçois de l' argent de poche
B
non, je ne reçois pas de l'argent de poche
C
oui, chaque semaine (elke week)
D
oui, chaque mois (elke maand)

Slide 12 - Quizvraag

welk woord hoort niet in het rijtje
le supermarché/ le magasin/ le voisin

Slide 13 - Open vraag

Het woord il y a un an is de vertaling van het woord morgen
A
false
B
true

Slide 14 - Quizvraag

Het woord le caque is de vertaling van het woord de koptelefoon.
A
false
B
true

Slide 15 - Quizvraag

Je (liever hebben) un chien qu'un chat.
A
prefere
B
préferer
C
prèférer
D
préférer

Slide 16 - Quizvraag

dépenser
A
sparen
B
uitgeven
C
goedkoop
D
beschrijven

Slide 17 - Quizvraag

de schoenen
A
les chaussures
B
le chausures
C
les chausure
D
les chaussures

Slide 18 - Quizvraag

l'été dernier?
A
de zomer
B
de laatste zomer
C
afgelopen zomer
D
de afgelopen zomer

Slide 19 - Quizvraag