2.5 - Voedselbederf

2.5 - Voedselbederf
Leerdoelen:
Je kan noemen op welke wijze voedselbederf kan ontstaan
Je kan voorbeelden noemen waarmee voedselbederf kan worden tegengegaan
Leg op tafel:
schrift, boek, etui
Chromebook/laptop in je tas
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.5 - Voedselbederf
Leerdoelen:
Je kan noemen op welke wijze voedselbederf kan ontstaan
Je kan voorbeelden noemen waarmee voedselbederf kan worden tegengegaan
Leg op tafel:
schrift, boek, etui
Chromebook/laptop in je tas

Slide 1 - Tekstslide

deze les
bespreken opdracht
nieuwe lesstof
PO uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Schijf van 5
Voedingsstoffen: Eiwitten, mineralen, vitaminen
Voedingsstoffen: Koolhydraten
Voedingsstoffen: Vetten, vitaminen
Voedingsstoffen: Vitaminen en mineralen
Voedingsstoffen: 
Water
soms koolhydraten (suiker)

Slide 4 - Tekstslide

antwoorden
  • a) 1 kcal = 4,2 kJ
  •      2000 kcal = ? kJ
  •      ? = (2000 X 4.2) : 1 = 8400 kJ
  • b) 4 factoren:
  • - geslacht
  • - lichaamsgrootte
  • - lichamelijke inspanning
  • - leeftijd

Slide 5 - Tekstslide

antwoorden
  • C - hart en vaatziekten, diabetes, gewrichten hebben veel te lijden
  • - afbraak spieren, sneller ziek, slechtere botten door te korten.
  • d) BMI = 20,9   (78 : (1,93 X 1,93) )  gezond
  • e) BMI = 15,6  ongezond, bijna oke. 

Slide 6 - Tekstslide

BMI

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Schimmels
bestaan uit: dunne draden
planten zich voort door: sporen

Slide 10 - Tekstslide

Bacteriën
bestaan uit: één cel
planten zich voort door: celdeling

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Voedsel conserveren
Conserveren = behandelen zodat het minder snel bederft. Door de organismen die bederf veroorzaken te doden of te voorkomen dat ze kunnen voortplanten/groeien.

Net als mensen en dieren hebben bacteriën en schimmels nodig:
  • Een goede temperatuur 
  • zuurstof
  • vocht

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Voeding conserveren
  • Invriezen - bacteriën niet dood! Niet opnieuw invriezen
  • Pasteuriseren - alleen schadelijke bacteriën/schimmels dood, 72 graden
  • Steriliseren - alle bacteriën/schimmels dood, door hoge temperatuur iets andere smaak (130-140 graden)
  • Vacuüm verpakken - bacteriën niet dood!

Slide 15 - Tekstslide

Voeding conserveren
  • Vacuüm verpakken - bacteriën niet dood!
  • Gasverpakken - andere luchtsamenstelling -bacteriën niet dood
  • Drogen - vocht onttrekken, bacteriën niet dood!

Slide 16 - Tekstslide

Voeding conserveren
  • Conserveringsmiddelen toevoegen, zoals suiker, zout, of zuur - leefomstandigheden ongunstig
  • Doorstralen met radioactieve stoffen - dood alle organismen

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerkopdrachten
2.5: Opdracht 7, 8 en 9

Slide 18 - Tekstslide

PO uitleg
blad uitdelen
groepjes maken
(3 personen per groep)
10 januari inleveren

Slide 19 - Tekstslide

Conserveringsmiddelen vind je vaak terug op de verpakking als een...
A
E-nummer
B
B-nummer
C
C-nummer
D
A-nummer

Slide 20 - Quizvraag

Als een bacterie zich iedere 20 minuten deelt, en je begint met één bacterie op tijdstip 0, hoeveel bacteriën heb je na 2 uur?

Slide 21 - Open vraag

Hoe kan je voedselbederf herkennen?
A
ruiken
B
smaak
C
uiterlijk
D
als je er ziek van wordt

Slide 22 - Quizvraag

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 23 - Quizvraag

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 24 - Quizvraag

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 25 - Quizvraag

Er worden twee uitspraken gedaan over conserveren:
Uitspraak 1: Steriliseren is het voedsel langere tijd verhitten op 100 graden of lager
Uitspraak 2: Verpakt onder beschermende atmosfeer betekent met extra zuurstof verpakt
Welke uitspraak/uitspraken is of zijn juist?
A
Uitspraak 1
B
Uitspraak 2
C
Beide uitspraken
D
Geen van beide uitspraken

Slide 26 - Quizvraag