Quiz jong en oud / verdienen en uitgeven

Wat is een voorbeeld van een voorraadgrootheid?
A
De belastinginkomsten van de overheid in 2019
B
Je inkomsten uit oppassen in een bepaalde maand
C
Het saldo op jouw betaalrekening
D
De winst van een bedrijf in januari 2020
1 / 38
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is een voorbeeld van een voorraadgrootheid?
A
De belastinginkomsten van de overheid in 2019
B
Je inkomsten uit oppassen in een bepaalde maand
C
Het saldo op jouw betaalrekening
D
De winst van een bedrijf in januari 2020

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule voor het gemiddelde tarief?
A
Te betalen belasting / belastbaar loon x 100%
B
Te betalen belasting / bruto loon x 100%
C
Belastbaar loon/ te betalen belasting x 100%
D
Brutoloon/ te betalen belasting x 100%

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer het lidmaatschap van een vakbond verplicht zou zijn...

I kunnen vakbondsleden niet meer voorgetrokken worden tegenover niet-vakbondsleden.

II zijn er in ieder geval geen free riders meer.
A
Bewering I is juist, bewering II is onjuist
B
Beide bewerkingen onjuist
C
Beide bewerking juist
D
Bewering I is onjuist, bewering II is juist

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de uitkomst van de dominante strategie?
A
1400; 1400
B
800 ; 1800
C
1800; 800
D
1000; 1000

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een stroomgrootheid?
A
inkomen
B
vermogen
C
bezittingen
D
schulden

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sam verdient twee keer zoveel als Wim.
Beiden krijgen een loonsverhoging van € 200.
Door deze loonsverhoging is er sprake van
A
Inkomensherverdeling
B
Inkomensdenivellering
C
Inkomensnivellering
D
Intertemporele ruil

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkt een algemene heffingskorting nivellerend of denivellerend?
A
nivellerend
B
denivellerend

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor Ruilen over de tijd?
A
Van ruilen komt huilen
B
Substitutie
C
Wisselen over de tijd
D
Intertemporele substitutie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is er sprake van een gevangenendilemma?
A
Nee, want er is geen betere optie beschikbaar
B
Ja: Zara geen korting en H&M wel korting (20;30) is beter
C
Ja: Zara wel korting en H&M geen korting (35;15) is beter
D
Ja: beiden geen korting geven (25;20) is beter

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het belastbaar inkomen is..
A
Het netto inkomen - de aftrekposten
B
Het bruto inkomen + sociale premies
C
Het bruto inkomen - de aftrekposten
D
Het netto inkomen + sociale premies

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een degressief belastingstelsel zorgt voor ... van de inkomens
A
nivellering
B
proportioneel
C
denivellering

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het draagkrachtbeginsel betekend dat ..
A
Iemand met een hoger inkomen minder belasting betaald
B
Iemand met een lager inkomen minder belasting betaald
C
Alle inkomens een gelijk bedrag aan belasting betalen
D
Alle inkomens een gelijk percentage aan belasting betalen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ze staan dus voor de keuze: wel of niet voorbereiden. Zie bron.
Brian en Luuk maken een bindende afspraak, in welke cel komen we terecht?



cijfers = uren
A
Linksboven
B
Linksonder
C
Rechtsboven
D
Rechtsonder

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door de aftrekposten
A
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je meer belasting betaalt
B
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je minder belasting betaalt
C
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je meer belasting betaalt
D
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je minder belasting betaalt

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als iemand door een loonsverhoging behalve in de 1e ook nog in de 2e schijf van de inkomensheffing valt, dan daalt het netto-inkomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkomen is 50.000 euro. De inkomensheffing is 10.000 euro. Wat is het gemiddelde heffingstarief?
A
40%
B
30%
C
25%
D
20%

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Als je 60.000 euro verdient is je marginale tarief hier: 
A
36,55 %
B
40,4 %
C
52%

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Averechtse selectie wil zeggen dat ....
A
alleen mensen met hoog risico zich verzekeren
B
mensen roekelozer gedrag gaan vertonen als ze verzekerd zijn
C
de premie hoger wordt als je een groter risico hebt
D
er geen sprake is van informatieasymmetrie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van onderstaande is geen mogelijk oplossing voor moral hazard?
A
collectieve dwang
B
eigen risico
C
bonus-malus regeling
D
maximum vergoeding

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is Asymmetrische informatie?
A
Je veroorzaakt meer schade omdat je verzekerd bent
B
De ene weet meer dan de ander (de prijs gaat omlaag)
C
Alleen de slechte risico's verzekeren zich
D
Mensen moeten verplicht een verzekering nemen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het draagkrachtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diploma's verminderen asymmetrische informatie op de arbeidsmarkt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

A, want door diploma's weet een werkgever wat de startkwalificaties zijn van een werknemer.

Bron: LWEO, werk en werkloosheid, 1e druk, vraag 4.17
Pensioen is gebaseerd om het omslagstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardevaste pensioenen stijgen mee met?
A
De rente
B
De inflatie
C
De nominale lonen
D
De Cao-lonen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee beweringen over externe effecten.
I. Autorijden heeft slechts negatieve externe effecten.
II. Toename van het autoverkeer leidt tot een toename van maatschappelijke kosten.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN gevolg van economische groei
A
werkgelegenheid stijgt
B
werkloosheid stijgt
C
productie stijgt
D
lonen stijgen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het bruto binnenlands product is NIET gelijk aan...
A
de som van import en export
B
het nationaal inkomen
C
de totale productie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor soort economie is van belang voor het BBP?
A
Formele economie
B
Informele economie

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en investeren
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en belasting
D
Consumptie, export en import

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de economische kringloop verdienen we geld aan het buitenland door:
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de I voor in de economische kringloop
A
industrie
B
investeringen
C
invloed
D
inflatie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkgevers waarschuwen voor een te hoge arbeidsinkomensquote met het argument dat:
A
Er inflatie kan ontstaan.
B
De winsten in gevaar komen.
C
De consumptie te hoog wordt.
D
De arbeidsomstandigheden in gevaar komen.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

waar staat de E voor in de economische kringloop
A
export
B
exclusief
C
economisch
D
exotisch

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat zijn de gevolgen van Economische groei
A
bedrijven investeren en produceren meer
B
minder productie bij bedrijven
C
meer werkloosheid
D
hogere lonen en inkomstbelastingen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

negatieve externe effecten zitten al in de verkoopprijs van een product
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gegevens van een land (2010) Totale loonsom 245 miljard euro Winsten 110 miljard euro Rente,pacht, huur 65 miljard euro Winst zelfstandigen 3 miljard euro
De arbeidsinkomensquote is:

A
58.6 %
B
57.9 %
C
60 %
D
80 %

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

arbeidsproductiviteit is .....
A
het aantal producten die de werknemers van een fabriek maken
B
het aantal producten die een fabriek maakt
C
het aantal producten wat gemaakt wordt
D
het aantal producten die een werknemer kan maken in een bepaalde tijd

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies