In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
5.4 Lichtstralen construeren
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Voorkennis (paragraaf 5.3) 5 min
Uitleg paragraaf 5.4 (10 min)
Zelfstandig werken 5.4 (15 min)
Afsluiting/Vragen 5.4 (10 min) Quiz
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet jij nog van paragraaf 5.3 ?
5.3Bolle en holle lens.
Slide 3 - Tekstslide
Onthouden !
Een positieve lens is een bolle lens.
Een negatieve lens is een holle lens.
De lichtstralen uit een bolle lens komen bij elkaar in het brandpunt.
Het brandpunt geef je aan met de hoofdletter F.
De afstand van de lens tot het brandpunt is de brandpunts-afstand.
Hoe kleiner de brandpunts-afstand, hoe sterker de lens.
Een positieve lens heeft een convergerende werking ( naar elkaar toe).
Een negatieve lens heeft een divergerende werking (van elkaar af).
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt lichtstralen door een positieve lens construeren.
Je kunt brandpuntsafstand, voorwerpsafstand en beeldafstand van een positieve lens herkennen.
Je kunt een beeld construeren, dat gevormd wordt door een positieve lens.
Slide 5 - Tekstslide
Positieve lenzen
Slide 6 - Tekstslide
Positieve lenzen zijn in het midden dikker dan aan de rand.
Daarom worden ze ook wel bolle lenzen genoemd.
Slide 7 - Tekstslide
Lichtbreking
Lichtstralen die door een positieve lens worden afgebroken, gaan naar elkaar toe: CONVERGEREN
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Construeren
Met een bolle lens kun je een beeld maken van een voorwerp.
Slide 10 - Tekstslide
Construeren
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
phet.colorado.edu
Slide 13 - Link
Aan de slag
Wat: Lees en maak hoofdstuk 5 paragraaf 4(blz. 35 t/m 41).
Wanneer: Zorg dat dit voor volgende les af is.
Hoe: Met je werkboek . Schrijf met pen, teken met potlood.
Klaar?: Als je klaar bent met paragraaf 4, kun je verder in deze les.
Slide 14 - Tekstslide
Hoe gaan de drie lichtstralen die je in de afbeelding in vraag 41 hebt geconstrueerd?
A
Ze gaan na de lens door een punt.
B
ze gaan na de lens alle drie evenwijdig met de hoofdas.
C
ze gaan na de lens uit elkaar.
D
ze raken elkaar na de lens niet.
Slide 15 - Quizvraag
Van wat voor type weerkaatsing is dit een voorbeeld?
A
Diffuus
B
Spiegel
Slide 16 - Quizvraag
De schaduw aan de linker- en rechterkant van de groene lijn noem je ...?
A
Kernschaduw
B
Lichtschaduw
C
Halfschaduw
D
Randstralen
Slide 17 - Quizvraag
Waar is het spiegelbeeld?
A
Onder het water
B
Op het water
C
Boven het water
Slide 18 - Quizvraag
Waar is het spiegelbeeld?
A
Voor de spiegel
B
Op de spiegel
C
Achter de spiegel
Slide 19 - Quizvraag
Wat weet je van de afstand tussen het spiegelbeeld en de spiegel en het afstand tussen het voorwerp en de spiegel?
A
Van spiegelbeeld is groter
B
Van voorwerp is groter
C
Even groot
Slide 20 - Quizvraag
waar bevindt het spiegelbeeld zich?
A
loodrecht achter de spiegel
B
in de spiegel
C
voor de spiegel
D
op de plaats van het voorwerp
Slide 21 - Quizvraag
Hoe heet de lijn die loodrecht op de spiegel staat?
A
De normaal
B
Hoek van inval
C
Hoek van terugkaatsing
D
geen idee
Slide 22 - Quizvraag
Bij terugkaatsing van een lichtstraal op een spiegel, moet je de hoek van inval en de hoek van terugkaatsing kennen. Welke hoek in figuur 1 is de hoek van terugkaatsing?