2.2: groot, groter, het grootst

2.2: groot, groter, het grootst
Aan het einde van de les kan je de trappen van vergelijking in een zin gebruiken. 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, kLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.2: groot, groter, het grootst
Aan het einde van de les kan je de trappen van vergelijking in een zin gebruiken. 

Slide 1 - Tekstslide

maak van een woord de vergrotende trap. Bijvoorbeeld: groot-groter

Slide 2 - Woordweb

de trappen van vergelijking 

Slide 3 - Tekstslide

klein, kleiner - groot, groter
Als je mensen of dingen wilt vergelijken, zet je meestal -er achter het woord:
klein - kleiner
groot - groter
dik - dikker
mooi - mooier 

Slide 4 - Tekstslide

Wat doe je met woorden die op een r eindigen?

Deze woorden krijgen -der achter het woord:
lekker - lekkerder
duur - duurder
zwaar - zwaarder

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
Er zijn ook onregelmatige woorden:
graag - liever  - liefst
goed  - beter  - best
veel    - meer   - meest
weinig - minder - minst

Deze woorden moet je dus uit je hoofd leren!

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer je twee mensen of dingen met elkaar wilt vergelijken, gebruik je het woord dan.


Omar is ouder dan  mijn broer.
Mijn auto is goedkoper dan  jouw auto. 

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord is weg?
De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ________.

Slide 8 - Open vraag

Welk woord is weg?
James is ______ (groot) dan Blazej.

Slide 9 - Open vraag

mijn land - jouw land

Slide 10 - Open vraag

Hieronder staan trappen van vergelijking. Welke is goed?



A
groen-groenst-groener
B
groen-groener-groenst
C
groenst-groen-groener

Slide 11 - Quizvraag