Lezen Functiewoorden

Leesvaardigheid
Lezen H5
Functiewoorden
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Lezen H5
Functiewoorden

Slide 1 - Tekstslide

Noteer het argument: Ik kan niet goed tegen spanning, dus doe ik liever geen eindexamen.

Slide 2 - Open vraag

Is het argument een waarderende uitspraak of een feitelijke uitspraak?
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 3 - Quizvraag

Functiewoorden
Elke alinea heeft een functie
- inleiding: ...
- slot: ...

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Welke functie kan een inleiding hebben?

Slide 6 - Woordweb

Welke functie kan een slot hebben?

Slide 7 - Woordweb

Functiewoorden
  • Elke alinea heeft een functie
    inleiding: onderwerp introduceren, standpunt noemen, etc.
    slot: conclusie, samenvatting, advies, etc.

  • Herkenbaar aan signaalwoord: daarentegen, daarnaast, etc. 

Slide 8 - Tekstslide

Functiewoorden
  • Vaak voorkomende functiewoorden:
  • aanbeveling
  • probleemstelling
  • tegenwerping
  • uitwerking
  • verklaring
  • weerlegging

Slide 9 - Tekstslide

Functiewoorden
  • Vaak voorkomende functiewoorden:
  • aanbeveling: advies/goede raad
  • probleemstelling: probleem omschrijven
  • tegenwerping: reactie op een mening/stelling
  • uitwerking: extra informatie over een (deel)onderwerp
  • verklaring: uitleg waarom iets zo is
  • weerlegging: ontkrachting argumentatie

Slide 10 - Tekstslide

Functiewoorden.
Wat is een aanbeveling?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 11 - Quizvraag

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 12 - Quizvraag

Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?

Slide 15 - Tekstslide

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 16 - Tekstslide

Elke stelling een functie 1
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 17 - Tekstslide

Elke stelling een functie 2
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 18 - Tekstslide

Elke alinea een functie 1
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 19 - Tekstslide

Elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.

De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een weerlegging?
A
een herhaling van je standpunt
B
een tegenargument
C
een ontkrachting van een (tegen)argument
D
een nieuw argument

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een anekdote?
A
een grappig en herkenbaar verhaaltje
B
een reden om ergens over te schrijven
C
een bepaalde vraag
D
een constatering

Slide 22 - Quizvraag

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin staat een nuancering?
A
Je ben niet meteen verslaafd als je één sigaret hebt gerookt.
B
Roken is nog veel schadelijker dan mensen denken.
C
Bovendien stinken mensen die roken uit hun mond.
D
Heb je er wel eens aan gedacht wat roken doet met je witte muren?

Slide 24 - Quizvraag

Functiewoorden
De functie van een tekstdeel kun je vaak in één woord samenvatten. Die woorden noemen we functiewoorden.

Slide 25 - Tekstslide

Functiewoorden
Een tekstgedeelte (één of meer alinea's) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord als: 
aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking en verklaring. 

Soms kun je zo'n functie herkennen aan een signaalwoord, zoals 'dus' bij een conclusie of 'zo' bij een voorbeeld. Er zijn nog heel veel meer functiewoorden.

Let op! Soms worden functiewoorden verward met signaalwoorden. Signaalwoorden geven verbanden aan en worden letterlijk in de tekst genoemd; functiewoorden (meestal) niet!

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Signaalwoorden en functiewoorden
Signaalwoorden in een tekst zorgen voor structuur, samenhang en verbinding tussen alinea's.

Een functiewoord geeft de functie van een tekstdeel aan.

Slide 28 - Tekstslide

Functiewoorden
  • Vaak voorkomende functiewoorden:
  • aanbeveling
  • probleemstelling
  • tegenwerping
  • uitwerking
  • verklaring
  • weerlegging

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
Aanbeveling
B
Constatering
C
Probleemstelling
D
Uitwerking

Slide 31 - Quizvraag

Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
Aanleiding
B
Uitwerking
C
Verklaring
D
Constatering

Slide 32 - Quizvraag

Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Probleemstelling
D
Uitwerking

Slide 33 - Quizvraag

Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
timer
0:15
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden

Slide 35 - Quizvraag

Functiewoorden.
Wat is een aanbeveling?
timer
0:15
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 36 - Quizvraag


Wat doen functiewoorden?
timer
0:15
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Link

Ik weet de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden.
-1100

Slide 39 - Poll

Ik kan functies van delen van de tekst benoemen.
-2100

Slide 40 - Poll

Lezen

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide