Werkwoordspelling VT

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling VT

Daar gaan we weer... :)

Hoe zat het ook alweer met sterke/zwakke werkwoorden? 

Zwakke werkwoorden

Sterke werkwoorden

In de verleden tijd blijft de klank hetzelfde.

In de verleden tijd verandert de klank.

Hoe werkt TaXiKoFSCHiP

De stappen	Voorbeeld
1. Je hebt een werkwoord	straffen
2. je neemt de 'stam'	dat is het hele ww -en dus 'straff'
3. Wat is de laatste letter van de stam?	de laatste letter van straff = f
4. Zit deze letter in TaXiKoFSCHiP?	ja dan +te(n)
5. Neem de ' ik-vorm ' van het ww +te(n)	strafte(n)

TaXiKoFSCHiP

Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit TaXiKoFSCHiP? --> ik-vorm + te(n)
Is de laatste letter van de stam GEEN medeklinker uit 't kofschip?

--> ik-vorm + de(n)

Zet de stappen van 't kofschip in de goede volgorde 

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Controleer of de laatste letter (medeklinker) in taxikofschip zit of niet

Kijk naar de laatste letter van de stam

Neem de stam van het werkwoord

Medeklinker wel in taxikofschip? >schrijf +te(n)
Medeklinker niet in taxikofschip? >schrijf +de(n)

De laatste letter van de stam zit wel in taxikofschip, dus +te(n)

De laatste letter van de stam zit niet in taxikofschip, dus +de(n)

werken 

vergissen

verbazen 

knippen

branden 

beloven

Je gebruikt 't kofschip bij:

1. Sterke werkwoorden
2. Zwakke werkwoorden

Sterke en zwakke werkwoorden door elkaar

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in!

Weet je het nog?

Ali .... (worden) verliefd op het leukste meisje van de klas.

Bart .... (vrezen) dat hij te laat zou komen.

Dorien ... (kneuzen) haar pols tijdens de gymles.

Meneer De Wit .... (tobben) over de toekomst van zijn zoon.

De leerlingen .... (vegen) het klaslokaal.

Sanne en Sevgi .... (knopen) de wijze les goed in hun oren!

Wij .... (willen) niet mee naar de winkel.

Jullie .... (verrassen) mij heel erg met jullie komst.

Ik .... (schenken) een glas cola in.

Abdul en Samira ... (blazen) samen de kaarsjes uit op hun verjaardagstaart.

Daniel ... (besteden) veel geld aan zijn hobby.

Rachel .... (snappen) helemaal niks van haar broertje.

Mirjam ... (blozen) van al die lieve woorden.

Lezen ... (blijven) mijn favoriete bezigheid.

Mijn ouders .... (vergelijken) mij altijd met mijn oudere broer.

Anna ... (geloven) niet dat haar vriendinnen haar in de steek zouden laten

Mijn buren ... (kiezen) er voor om met de auto te gaan.

Waarom .... (zeuren) jij de hele tijd om snoep?

Die meisjes ... (durven) niet voor hun mening uit te komen.

Die irritante vlieg ..... (vliegen) door mijn slaapkamer.

Ik ... (lezen) dat boek altijd erg graag.

Gisteren .... (eten) wij sushi.

Wat .... (bestaan) eerder? De kip of het ei?

Kees ... (trappen) in een hondendrol.

Ik ... (hebben) die toets goed gemaakt.

Die boeren ... (kweken) een nieuw soort groente.

Wij .... (haten) het om door de regen te fietsen.

Die bal ... (kosten) mij 3 maanden zakgeld.

Aisha ... (hoesten) haar longen uit haar lijf.

Goed gewerkt!!

Werken aan Nederlands Werkwoordspelling 1: blz. 15 en 16 maken.

Leen & Lujain start in nieuwe boek: