H1, grammatica, 1h, 23-09-2019

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
9.25 - 9.35 Lezen leesboek
9.35 - 9.45  Opdracht 15 en 17  bespreken
9.45 - 9.55 Uitleg zinsbouw
9.55 - 10.10 Opdracht 14 maken





Slide 2 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken opdracht 15 en 17


- Kijk met een andere kleur pen na
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt
- Verbeter je antwoord als je het fout hebt

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 6 - Tekstslide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 14 blz. 80
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdrachten te maken. 
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Ga lezen in je leesboek

Slide 8 - Tekstslide

Wat weet je nog?
1. Uit welke twee delen moet een basiszin minimaal bestaan?

2. Welke vraagwoorden kun je allemaal gebruiken om een zin uit te breiden? Noteer zoveel mogelijk!

3. Hoe vind je ook al weer de persoonsvorm in een zin? 

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
Klaas tekent. 

Zo'n zin kan je uitbreiden door er delen aan toe te geven. Deze delen geven extra informatie. Je bedenkt wat je wilt toevoegen. Vraagwoorden als: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor? Kun je gebruiken om de zin mee uit te breiden

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw

Breid deze zin hetzelfde uit als de zin hierboven: 
Klaas tekent 

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 15 samen maken

Slide 12 - Tekstslide

Lesafsluiting
Raadgedicht
https://raadgedicht.nl/rian-visser-lichaamsdelen-te-koop/

Vergeet niet je stoel op de tafel te zetten! 

Slide 13 - Tekstslide

Zinnen bespreken
Zinnen die in de bijlage stonden, t/m zin 10 moest je maken. 

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw

Slide 15 - Tekstslide