Gedicht hoofdstuk 3

Gedicht 3.9
Doel:
Je weet wat een enjambement is en je kunt een enjambement herkennen. 
Je kunt eigen ideeën en ervaringen opschrijven in een gedicht.
Je weet het verschil tussen een strofe en een versregel.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Gedicht 3.9
Doel:
Je weet wat een enjambement is en je kunt een enjambement herkennen. 
Je kunt eigen ideeën en ervaringen opschrijven in een gedicht.
Je weet het verschil tussen een strofe en een versregel.

Slide 1 - Tekstslide

Gedicht 3.9
Een gedicht bestaat uit versregels. Soms staan de versregels in een groepje bij elkaar, dit noem je een strofe. In een tekst van een lied noem je dit een couplet. Strofen worden van elkaar gescheiden door een witregel.  Dit kun je weer vergelijken met een alinea. Elke strofe heeft een deelonderwerp.
Sommige dichters vinden de vorm van hun gedicht erg belangrijk.

Slide 2 - Tekstslide

Gedicht 3.9
Enjambement:
Een enjambement is een afbreking van een regel op een onnatuurlijke manier. De zin gaat dan verder op de volgende regel. Door een enjambement wordt de nadruk gelegd op het  woord aan het einde van die zin,  die belangrijk is voor het gedicht. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Gedicht 3.9
Bekijk en lees het gedicht van Ted van Lieshout in je boek (blz. 127).
Maak daarna de opdrachten uit je boek: 2, 3, 4, 5 en 6.

Slide 5 - Tekstslide

Ted van Lieshout.

Slide 6 - Tekstslide

Gedicht 3.9
Maak uit je boek de volgende opdracht:

Opdracht 7 en 8:

Lever je gedicht in. 

Slide 7 - Tekstslide

Gedicht 3.9
Bekijk het volgende filmpje. 
Luister goed naar het gedicht dat voorgelzen wordt door ted van Lieshout en beantwoord daarna de vragen op de volgende dia. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Gedicht 3.9
Je hebt geluisterd naar Ted van Lieshout, die een gedicht voorleest.
a) Wie is de hoofdpersoon in dit gedicht?
b) Wat is er met de hoofdpersoon aan de hand?
c) Wat gebeurt er in het gedicht met de hoofdpersoon?
d) Hoe loopt het af met de hoofdpersoon? 
e) Wat vind je van dit gedicht?

Slide 10 - Tekstslide

Gedicht 3.9
Einde van de les. Ga naar de volgende les.

Slide 11 - Tekstslide