H2 koppelwerkwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord

Ik zou graag een pizza willen bestellen.
Herschrijf de zin, zodat er nog maar één werkwoord in de zin staat.
1 / 17
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Ik zou graag een pizza willen bestellen.
Herschrijf de zin, zodat er nog maar één werkwoord in de zin staat.

Slide 1 - Open vraag

Werkwoorden in een zin
Een zin kan één of meer werkwoorden bevatten. 

Ik slaap  --> dit werkwoord komt altijd terug in de volgende zinnen
Ik  ga slapen
Ik zal gaan slapen
Maar ook in deze vorm: 
Ik heb geslapen
Het werkwoord 'slaap/slapen/geslapen is en elke zin het zelfstandig werkwoord. Het vertelt de actie (wat iemand doet) in de zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden in een zin
Ik slaap  --> dit werkwoord komt altijd terug in de volgende zinnen
Ik  ga slapen
Ik zal gaan slapen
Maar ook in deze vorm: 
Ik heb geslapen
Het werkwoord 'slaap/slapen/geslapen is en elke zin het zelfstandig werkwoord (zw). Het vertelt de actie (wat iemand doet) in de zin. 
De andere werkwoorden 'helpen' de zin in een ander vorm of tijd te zetten. 
Dit zijn dus de hulpwerkwoorden (hww)

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden in een zin
Ik word [kampioen.]  (Je kunt geen 'foto' maken bij worden -- wat word ik? ) 
Ik zal [kampioen] worden.
Ik wil [kampioen] worden.
Maar ook: 
Ik ben [kampioen] geworden. 
Het werkwoord worden is en elke zin het koppelwerkwoord (kww). Het koppelt het naamwoordelijk deel van wat iemand is in de zin. 
De andere werkwoorden 'helpen' de zin in een ander vorm of tijd te zetten. 
Dit zijn dus de hulpwerkwoorden (hww)

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Altijd een zelfstandig werkwoord in de zin ('foto', actie, doen)
Er kunnen hulpwerkwoorden in de zin staan. Het zelfstandig werkwoord komt dan vaak achter in de zin te staan

  • Ik eet (zww) een appel. --> Ik heb (hww) een appel gegeten. (zww)
  • Ik maak (zww) een goal --> Ik zou (hww) een goal willen (hww) maken.

Naamwoordelijk gezegde

Altijd een koppelwerkwoord in de zin (geen 'foto', werkwoord + naamwoordelijk deel geeft een 'foto')
Er kunnen hulpwerkwoorden in de zin staan. Het koppelwerkwoord komt vaak achter in de zin te staan

  • De zanger wordt (kww) [wereldberoemd.] --> De zanger is (hww)  [wereldberoemd] geworden (zww)

Slide 5 - Tekstslide

Het verhaal is boeiend.

Het werkwoord is een
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb mijn telefoon meegenomen
Wat is juist?
A
In deze zin staat een hww en een kww
B
In deze zin staat een hww en een zww

Slide 7 - Quizvraag

De oude dame is van de trap gevallen.
Wat is juist?
A
In deze zin staat een hww en een kww.
B
In deze zin staat een hww en een zww.

Slide 8 - Quizvraag

Zij zouden graag willen komen.
Wat is waar?
A
In deze zin staan 2 zww en 2 kww
B
In deze zin staan 3 hww en 1 kww
C
In deze zin staan 3 hww en 1 zww

Slide 9 - Quizvraag

Stappenplan
1. Bepaal of je een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde hebt. (iets doen of iets zijn)
2. Bepaal het aantal werkwoorden. 
  • 1 werkwoord? Het is een zww of een kww
  • Meer dan 1 werkwoord? Bepaal welke werkwoorden 'helpen' de zin in een andere vorm of tijd te zetten. Dit zijn de hww. Meestal staat het zww of kww achter in de zin. 

Slide 10 - Tekstslide

Afpelmethode
Meestal is het laatste werkwoord het zww of  kww. Maar niet altijd!
Twijfel je? Gebruik de afpelmethode.

Wij zouden dat graag gedaan hebben.
Wij hebben dat graag gedaan.  
Wij doen dat. (nu: doen) gedaan  = zww

Voetbalsupporters schijnen zich heel fanatiek te kunnen zijn
Voetbalsupporters kunnen fanatiek zijn. 
Voetbalsupporters zijn fanatiek. = kww

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Slide 13 - Video

Zij zijn met zijn allen op vakantie geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Zij zijn met zijn allen op vakantie geweest.
A
zijn is kww geweest is hww
B
zijn is hww geweest is kww

Slide 15 - Quizvraag

Zij schijnt een verhaaltje geschreven te hebben.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

Zij schijnt een verhaaltje geschreven te hebben.
A
schijnt en geschreven: hww hebben: zww
B
schijnt en geschreven: zww hebben: hww
C
schijnt en hebben: hww geschreven: zww

Slide 17 - Quizvraag