Hin Opbouw van een tekst 4k les 1

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
Ga rustig zitten volgens de plattegrond.  Ga naar blz 12 van je boek.  

Pak ook je iPad, schrift en een pen. En log alvast in op deze LessonUP. 





timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning komende tijd

Slide 3 - Tekstslide

Leesvaardigheid
  Leesvaardigheid = éxamensucces! 

Op je examen moet je teksten snel en goed begrijpen. Oefen nu, dan ga je straks zelfverzekerd en stressvrij je toets in! 

Hoe sterker jouw leesvaardigheid, hoe beter je voorbereid bent op je examen én je toekomst! 

Slide 4 - Tekstslide

Doelen van deze les
Je leert over de indeling van een tekst
Al jouw vragen zijn gesteld en beantwoord

Slide 5 - Tekstslide

Lezen
Hoofdstuk 1
Je leert over de indeling van een tekst. 
Je herkent de opbouw (structuur) van een tekst en je vindt snel je weg in een tekst.
Open je boek op bladzijde 12

Slide 6 - Tekstslide

De opbouw van een tekst

Slide 7 - Tekstslide

Wat voor indeling heeft een tekst bijna altijd?

Slide 8 - Open vraag

Indeling teksten
(Titel)
Inleiding 
Middenstuk
Slot

Slide 9 - Tekstslide

Titel: haar
Inleiding: hoofd


Kern: lijf


Slot: benen / voeten

Slide 10 - Tekstslide

Doel van de titel?

Slide 11 - Woordweb

Titel

De titel verraadt al veel.
Het trekt de aandacht; ga je de tekst lezen of niet?
De titel noemt vaak al het onderwerp.

Slide 12 - Tekstslide

Opbouw
Titel: trekt de aandacht
Inleiding: onderwerp wordt duidelijk: introductie/voorbeeld
Middenstuk: verschillende kanten van het onderwerp worden besproken.
Slot: samenvatting, conclusie, verwijzing naar begin tekst. 


Slide 13 - Tekstslide

Inleiding
-introductie van het onderwerp. 
-de schrijver trekt de aandacht met een voorbeeld of anekdote.

Slide 14 - Tekstslide

Inleiding

Een schrijver kan een tekst op meerdere manieren inleiden:

  • Beschrijven van de aanleiding --> de schrijver beschrijft een gebeurtenis die aanleiding was om de tekst te schrijven
  • Vragen stellen --> de schrijver stelt vragen die hij in de tekst gaat beantwoorden
  • Situatieschets --> de schrijver beschrijft een situatie die voor de lezer herkenbaar of interessant is
  • Omschrijving van een probleem --> de schrijver beschrijft een probleem dat in de tekst centraal staat.
  • Combinatie van bovenstaande elementen


Slide 15 - Tekstslide

Hoe krijg je de aandacht? 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide


Middenstuk
Verschillende kanten 
van het onderwerp. Vaak meerdere alinea's 
en ook tussenkopjes (deelonderwerpen)



Slide 21 - Tekstslide

timer
6:30
Maak opdracht 1 op blz 12. Hulp nodig? Lees de theorie op blz 11. 

Slide 22 - Tekstslide

Indeling tekst: middenstuk
  • De verschillende kanten van een onderwerp komen aan de orde
  • Dit gebeurt met behulp van deelonderwerpen
  • Bijvoorbeeld: een tekst over phishing
  • Deelonderwerpen kunnen dan zijn: gevaarlijke e-mails, criminaliteit, financiële schade, aangifte doen bij de politie, etc.

Slide 23 - Tekstslide

Slot
Laatste alinea in de tekst 
Belangrijkste wordt nog eens herhaald of er komt een conclusie. 
Dus: 
1. samenvatting
2. conclusie 
- Soms een terugverwijzing naar het voorbeeld of de anekdote uit het begin van de tekst.

Slide 24 - Tekstslide

Slot vervolg


  • Activeren --> de schrijver wil dat een lezer iets gaat doen, bijvoorbeeld een product kopen
  • Advies --> de schrijver geeft de lezer advies
  • Oplossing --> de schrijver geeft een oplossing voor het probleem dat in de tekst is beschreven


Let op signaalwoorden in het slot: dus, al met al 


Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 2, 3, 4 en 5 op blz. 13-17 
Lees goed!
Overmorgen (vrijdag) kijken we opdracht 1 t/m 5 na. En controleer ik of je het hebt gemaakt

Vragen? Steek je vinger op, dan kom ik bij je.  
timer
12:00

Slide 26 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden
  • Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw):
    wie, wat, welk(e), wat voor (een).

  • Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag. Welke spieren train je met hardlopen?

  • Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.

    Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen
    Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat?
    Wie = vragend voornaamwoord



Heb je nog vragen?

Slide 27 - Tekstslide

Opbouw
Titel: bevat onderwerp of trekt de aandacht
Inleiding: onderwerp wordt duidelijk: introductie/voorbeeld
Middenstuk: verschillende kanten van het onderwerp worden besproken.
Slot: samenvatting, conclusie, verwijzing naar begin tekst. 


Slide 28 - Tekstslide

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot

Slide 29 - Quizvraag

Wat is waar?
A
In de inleiding staat de conclusie
B
In de inleiding geef je aan waar het over gaat
C
De inleiding begint altijd met een vraag

Slide 30 - Quizvraag

Wat staat er in het slot
A
conclusie
B
uitleg
C
onderwerp

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot

Slide 32 - Quizvraag

In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte?
A
Kernzin
B
Een alinea
C
De informatie
D
De belangrijkste informatie over het onderwerp.

Slide 34 - Quizvraag

Waar vind je de hoofdgedachte?
A
Inleiding
B
Slot
C
Inleiding of slot
D
Middenstuk

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het doel van de grafieken 1 en 2 uit tekst 2?
A
Activeren
B
Informeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 36 - Quizvraag

Waarom is het nodig om kritisch te lezen?
A
Informeren
B
Beoordelen of informatie klopt.
C
Lezer te beïnvloeden
D
Lezer activeren

Slide 37 - Quizvraag

De trein was vertraagd. ..... kwam de leerling te laat op school.
A
En
B
Toch
C
want
D
Hierdoor

Slide 38 - Quizvraag

Het regende hard, ........ dat de straat is ondergelopen.
A
omdat
B
echter
C
met als gevolg
D
waardoor

Slide 39 - Quizvraag

Dit is een app ........ je foto's kunt bewerken.
A
met als gevolg
B
waarmee
C
daardoor
D
om

Slide 40 - Quizvraag

Hij gebruikt drie wekkers om op tijd wakker te worden. Wat is het tekst- verband?
A
redengevend
B
opsommend
C
oorzaak-gevolg
D
doel-middel

Slide 41 - Quizvraag