In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
-ik kan het naamwoordelijk gezegde uit een zin halen
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde
Slide 3 - Tekstslide
werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.
Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij
Slide 4 - Tekstslide
De leerling is boos geworden.
pv?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden
Slide 5 - Quizvraag
Welke is juist?
De leerling / is / boos / geworden.
De / leerling / is / boos / geworden.
De leerling is / boos / geworden.
De leerling / is / boos geworden.
Slide 6 - Poll
De leerling is boos geworden.
ow?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden
Slide 7 - Quizvraag
De leerling is boos geworden.
Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
timer
0:30
A
doet iets!
B
nee, is iets!
Slide 8 - Quizvraag
Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden.
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden
Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Slide 9 - Tekstslide
werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin.
Werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in de zin + het naamwoordelijk deel
Slide 10 - Tekstslide
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
pv?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is juist?
Voor veel leerlingen / blijft grammatica / een moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica een / moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
Slide 12 - Poll
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.
Slide 13 - Quizvraag
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!
Slide 14 - Quizvraag
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
blijft
B
blijft [een moeilijk onderdeel voor veel leerlingen]
C
blijft [voor veel leerlingen]
D
blijft [een moeilijk onderdeel]
Slide 15 - Quizvraag
koppelwerkwoorden (1/2)
Je leert 8 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten en voorkomen.
Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen.
Trucje!
Slide 16 - Tekstslide
koppelwerkwoorden (1/2)
Je leert 8 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten en voorkomen.
Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen.