Syndroom van Down

Down Syndroom
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Maatschappelijke zorgMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Down Syndroom

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In deze les:
* Wat is het syndroom van Down
* Hoe ontstaat dit
* Uiterlijke kenmerken
* Lichamelijke kenmerken
* Hoe om te gaan met het syndroom van Down


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Syndroom van Down

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de kenmerken van mensen met het Syndroom van Down
  • amandelvormige en enigszins scheefstaande ogen
  • kleinere en plattere neus
  • Een kleine schedel en relatief weinig achterhoofd
  • Asymmetrisch oren
  • Een relatief kleine mond en een dikke gegroefde tong
  • Een brede korte nek
  • Korte armen, benen en voeten, korte brede handen
  • Kleine kromme pinken
  • Ruimte tussen de eerste en tweede teen
  • Lage spierspanning
  • stijl haar
  • 25% kleiner dan leeftijdsgenootjes
  • droge gevoelige huid
  • 1 op de 3 kinderen overgewicht

Slide 5 - Tekstslide

Doorlopende handlijn (in plaats van drie grote handlijnen, vallen de twee bovenste samen tot één lijn. Deze lijn wordt ‘viervingerlijn’ genoemd en loopt over de hele breedte van de handpalm)
Welke ziektebeelden komen het meeste voor bij het syndroom van Down 
  • 50% aangeboren hartafwijking
  • darmproblemen, ziekte van Hirschsprung
  • coeliakie
  • problemen met het gehoor
  • slechtziend: bijziend, staar, scheelzien
  • traag werkende schildklier
  • vatbaarder voor krijgen infecties
  • dementie op jonge leeftijd



Slide 6 - Tekstslide

Ook kan de verbinding tussen de longslagader en de grote lichaamsslager die voor de geboorte normaal aanwezig is, na de geboorte aanwezig blijven. Dit wordt een persisterende ductus arteriosus genoemd. Ook kunnen combinaties van afwijkingen aan het hart voorkomen, zoals de zogenaamde tetralogie van Fallot.

erg moeten zweten met drinken, vaak dan bleek van kleur worden met blauwe lippen

Ontwikkeling


  •     Er is een verstandelijke beperking. De mate varieert.
  •     De ontwikkeling verloopt trager, zowel lichamelijk als verstandelijk. Er is hierin grote variatie.
  •     Bij jonge kinderen kan de motoriek onrijper zijn.
  •     Taalontwikkeling (begrijpen en spreken) is meestal een zwak gebied.
  •     Taalbegrip (en begrip van de wereld) is meestal beter ontwikkeld dan de gesproken taal.
  •     Kinderen met Downsyndroom verwerken en onthouden visuele informatie beter dan mondelinge informatie.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt de diagnose syndroom van Down vastgesteld 
NIPT-test
Bloedafname moeder, zitten cellen in van de placenta (DNA) wordt onderzocht op chromosoomafwijkingen

Vlokkentest of vruchtwaterpunctie
Vlokkentest worden cellen uit de placenta gehaald via vagina of buikwand
Vruchtwaterpunctie wordt vruchtwater uit de baarmoeder gehaald door punctie via buikwand
De vlokkentest levert DNA van de placenta, dat bijna altijd hetzelfde is als dat van de baby 
De vruchtwaterpunctie levert DNA van de baby zelf. Nadeel kans op miskraam. 
De 20 weken ECHO
Kan laten zien dat het kindje te klein is voor de zwangerschapsduur, 
een verdikte nekplooi heeft in combinatie met een 
aangeboren hartafwijking.

Na de geboorte: uiterlijke kenmerken en chromosoomonderzoek 



Slide 8 - Tekstslide

NIPT vanaf 10 weken zwangerschap:
niet-invasieve prenatale test. = bloedonderzoek

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Een extra chromosoom bij het 21e chromosomenpaar

Slide 10 - Tekstslide

2018: 170 kinderen geboren

Slide 11 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de gemiddelde leeftijdsverwachting voor iemand met het syndroom van down?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De kans op Down neemt toe naarmate de moeder ouder is....
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het risico op syndroom van down neemt toe naarmate de moeder ouder wordt.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omgang met syndroom van Down
1. Personen met Downsyndroom zijn niet allemaal hetzelfde. De verschillen kunnen zelfs heel groot zijn, met name bij: het begrijpen van taal, spreken en zelfredzaamheid.
2. Gehoorverlies komt heel erg vaak voor bij jongeren en volwassenen met Downsyndroom.
3. Personen met Downsyndroom hebben vaak wat meer tijd nodig om informatie die zij hebben gehoord te verwerken.
4. Over het algemeen begrijpen mensen met Downsyndroom meer taal dan je zou verwachten op grond van de manier waarop zij spreken.



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omgang met syndroom van down
5. Geef bij het aanleren van iets nieuws niet te veel informatie in één keer. 
6. Mensen met Downsyndroom verwerken en onthouden visuele informatie vaak beter dan informatie die zij alleen hebben gehoord
7. Kondig gebeurtenissen en activiteiten duidelijk aan. 
8. Probeer de persoon met Downsyndroom zo leeftijdadequaat mogelijk te bejegenen.
9. Geef grenzen aan bij ongepast gedrag. 
10. Doe zo gewoon mogelijk.







Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Link

Deze slide heeft geen instructies