HS 4.3 Nakijken huiswerk 'Wat levert productie op?' bl 124-127
1 / 16
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn technologische ontwikkelingen?
A
Nieuwe bedrijven op de markt
B
Nieuwe kennis van de techniek en nieuwe uitvindingen
C
Mechanische processen in een bedrijf
D
Handmatige arbeid in de productie
Slide 2 - Quizvraag
Noem een product dat dankzij technologische ontwikkelingen jouw leven leuker en/of gemakkelijker maakt
Slide 3 - Open vraag
Wat is het verschil tussen mechanisatie en automatisering?
A
Beiden verwijzen naar hetzelfde proces
B
Mechanisatie is het gebruik van computers, terwijl automatisering machines betreft
C
Mechanisatie omvat computers, terwijl automatisering machines gebruikt.
D
Mechanisatie betreft machines die het zware werk van mensen overnemen, terwijl
automatisering computers en computerprogramma’s gebruikt.
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent arbeidsproductiviteit?
A
De hoeveelheid werk die een werknemer doet in een dag
B
De grotere waarde van arbeid in vergelijking met kapitaal
C
De hoeveelheid producten die een werknemer kan maken in een bepaalde tijd
D
Het aantal werknemers in een bedrijf
Slide 5 - Quizvraag
Hoe draagt mechanisatie bij aan arbeidsproductiviteit?
A
Door het gebruik van computers en computerprogramma’s
B
Door machines het zware werk van mensen te laten overnemen.
C
Door het vergroten van het aantal werknemers in een bedrijf
D
Door het verminderen van het gebruik van kapitaalgoederen.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een ondernemer?
A
Iemand die in dienst werkt bij een bedrijf
B
Iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient
C
Iemand die goederen produceert
D
Iemand die investeert in natuur
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Je werk is ... (vul in)... als je naar verhouding meer met kapitaalgoederen werkt
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief
Slide 10 - Quizvraag
Je werk is ... (vul in)... als je naar verhouding meer met mensen dan met machines werkt
A
arbeidsintensief
B
kapitaalintensief
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Voor de kerstactie zijn er al 65 setjes kaartjes verkocht á € 1,50 stuk.
Wat is de afzet?
Wat is de afzet?
A
65
B
€ 1,50
C
€ 97,50
Slide 13 - Quizvraag
Voor de kerstactie zijn er 15 bakjes oliebollenijs verkocht á € 3,50 stuk.
Wat is de omzet?
Wat is de omzet?
A
15
B
€ 3,50
C
€ 97,50
D
€ 52,50
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor omzet?
