Economische quiz over hoofdstuk 4 t/m 6

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een BV
A
Besloten Vennootschap
B
Een autodealer
C
een winkel
D
Een voetbalvereniging

Slide 2 - Quizvraag

Bij een eenmanszaak betaal je ...
A
Inkomstenbelasting
B
Vennootschaps-belasting

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een VOF?
A
meerdere ondernemers samen 1 bedrijf
B
veel aandelen
C
1 bedrijf met 1 eigenaar
D
niet hoofdelijk aansprakelijk

Slide 4 - Quizvraag

Arbeidsparticipatie is het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn werknemersverzekeringen?
A
ANW
B
WW
C
AOW
D
WIA

Slide 6 - Quizvraag


De arbeidsmarkt is een ...
A
abstracte markt
B
concrete markt

Slide 7 - Quizvraag

de werkgelegenheid bestaat uit...
A
werknemers en zelfstandigen
B
vacatures
C
werknemers, zelfstandigen en vacatures
D
werklozen

Slide 8 - Quizvraag

Conjuncturele werkloosheid is tijdelijk
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 10 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met het begrip ‘marktwerking’?
A
de totstandkoming van een evenwichtsprijs voor een goed of dienst als bepaald door de overheid
B
de zuivere wisselwerking van vraag en aanbod zonder de invloed van heffingen of subsidies
C
de totstandkoming van een evenwichtsprijs voor een goed of dienst door wisselwerking van vraag en aanbod
D
de zuivere wisselwerking van de concrete markt

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer de overheid taken uitbesteedt of overdraagt aan bedrijven, noem je dat:
A
Particuleren
B
Ex-overheid
C
Privatiseren
D
Bedrijfsleven

Slide 12 - Quizvraag

Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er een
A
begrotingsoverschot
B
begrotingsevenwicht
C
begrotingsaanbod
D
begrotingstekort

Slide 13 - Quizvraag

Directe belastingen betaal je direct aan de overheid, bijvoorbeeld aan de belastingdienst of gemeente.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Het inkomen dat volgens de overheid ten minste nodig is om van te leven.
A
uitsluiting
B
sociaal minimum
C
sociaal inkomen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een verzorgingsstaat?

A
Een land waar genoeg ziekenhuizen beschikbaar zijn voor de burgers.
B
Een land waar genoeg ziekenhuizen beschikbaar zijn voor de burgers.
C
Het overzicht van de kosten van alle uitkeringen voor werkenden en niet-werkenden
D
Een land waar de overheid de burgers helpt als dat nodig is.

Slide 16 - Quizvraag

Voorbeelden van volksverzekeringen zijn
A
AOW, ANW, WW
B
AOW, ANW, WIA
C
WW, ziektewet, WAjong
D
AOW, ANW, Wajong

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent 'recessie'.
A
economische vooruitgang
B
economische achteruitgang
C
economische maatregelen
D
economische sancties

Slide 18 - Quizvraag

Wat is loonheffing
A
Loonbelasting+premie
B
premie+wegenbelasting

Slide 19 - Quizvraag

Wat is niet waar?
A
Door aftrekposten wordt het belastbaar inkomen lager
B
Door een heffingskorting wordt het belastbaar inkomen lager
C
Door een heffingskorting wordt het belastingbedrag lager
D
Door een eigen-woning-forfait wordt het belastbaar inkomen hoger

Slide 20 - Quizvraag

de verschillen tussen de inkomen worden kleiner.
A
nivellering
B
denivellering

Slide 21 - Quizvraag

Wegenbelasting is een voorbeeld van het profijtbeginsel.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Heeft Nederland een planeconomie, vrije markt economie of beide?
A
Planeconomie
B
Vrije markt economie
C
Plan & vrije markteconomie
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil binnen het bestuur, tussen een stichting en een vereniging?
A
Stichting: wel leden Vereniging: geen Leden
B
Stichting: geen leden Vereniging: geen leden
C
Stichting: geen leden Vereniging: wel leden
D
Stichting: wel leden Vereniging: wel leden

Slide 24 - Quizvraag

Welke situatie is voor jou gunstig als je klaar bent met studeren?
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 25 - Quizvraag