M&M Thema grondstoffen blok 3

Thema Grondstoffen 
Blok 3: arbeidsomstandigheden 

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Thema Grondstoffen 
Blok 3: arbeidsomstandigheden 

Slide 1 - Tekstslide

Waar gaat dit blok over? 

Slide 2 - Tekstslide

Typhus Mary

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Een schilderij van W. Hekking jr. (1853).In 1857 werd de gracht gedempt.

Slide 5 - Tekstslide

armoede 
  • 1815 was Willem I aan de macht, er was veel armoede.
       Arbeiders verdiende weinig 
  • Arme gezinnen woonden in krotten of kelders
  • Mislukte oogsten --> Weinig en duur eten --> arme aten beschimmeld en slecht voedsel. 
  • Vervuild water + slecht eten = Uitbraak van ziektes. 
  • Als je ziek werd of invalide was had je het extra zwaar.





Slide 6 - Tekstslide

armoede

Slide 7 - Woordweb

Waarom was er veel armoede in Nederland?

Slide 8 - Open vraag

Frederiksoord 
  • Was een landbouwkolonie.
  • Arme/daklozen gezinnen konden hierheen om te werken op het land.
  • Er waren wel veel strenge regels. Daklozen die weigerde werden opgesloten. 

Slide 9 - Tekstslide

Frederiksoord was...
Een goed idee om armoede aan te pakken!
Echt een slecht idee..

Slide 10 - Poll

Verbetering 
Eind 19e eeuw ging het beter en verbeterde de leefomstandigheden door: 
  • Boeren gingen kunstmest gebruiken.
  • Er werden betere machines gebruikt op het land.
  • Er kwamen schepen met graan uit Amerika waardoor graan goedkoper werd. 


 

Slide 11 - Tekstslide

Verbetering 
Er veranderen ook veel op het gebied van hygiëne: 
  • Artsen gingen hun handen wassen na een patiënt-bezoek.
  • Er kwam riolering en waterleidingen.  
Epidemieën van besmettelijke ziekten kwamen steeds minder vaak voor. 
Minder mensen stierven, nog wel veel kinderen geboren --> tussen 1850 en 1900 groeide de  bevolking van 3,1 miljoen tot ruim 5 miljoen mensen.
Epidemie= Besmettelijke ziekte die zich snel verspreidt onder een grote groep mensen. Dit jaar hebben zo veel mensen griep, dat je van een epidemie kunt spreken.

 

Slide 12 - Tekstslide

Waarom groeide de bevolking tussen 1850 en 1900 zo hard?

Slide 13 - Open vraag

Les 2

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Revolutiejaar 1848

  • Rijke burgers ontevreden
  • Liberalen (liberty)
  • Revolutiedreiging
  • Koning was bang dat in NL  de revolutie zou uitbreken
-> Nieuwe grondwet

Slide 16 - Tekstslide

1848

Koning Willem II laat grondwet wijzigen,:

  • koning minder macht, ministers verantwoordelijk.
  • 1e en 2e kamer (parlement) gekozen door burgers.
  • Parlement moet nieuwe wetten goedkeuren.


Slide 17 - Tekstslide

Wat is waar over de nieuwe grondwet van 1848?
A
De koning kreeg minder macht en kon niets meer besluiten zonder de ministers.
B
De koning kreeg minder macht, maar kon nog steeds besluiten nemen zonder met zijn ministers te overleggen.
C
De koning hield evenveel macht, maar kon niets meer besluiten zonder de ministers.
D
De koning hield evenveel macht en kon nog steeds besluiten nemen zonder met zijn ministers te overleggen.

Slide 18 - Quizvraag

Politieke partijen 
Liberalen: Aanhanger van een politieke stroming die vindt dat het volk veel vrijheid en macht moet hebben en dat de rol van de overheid klein moet zijn. 
Protestanten /Katholieken: vonden het geloof erg belangrijk. Zij wilden graag hun eigen scholen oprichten.
Socialisten: wamen op voor de belangen van de arbeiders. Zij wilden het verschil tussen arm en rijk kleiner maken. Zij zetten zich in voor wetten die de arbeiders beschermden tegen uitbuiting.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Wat Vonden de liberalen?
A
zij vonden dat iedereen gelijk was en dat de overheid meer moest doen voor de arbeiders
B
Overheid zo min mogelijk bemoeien met samenleving.
C
dit waren katholieken en protestanten

Slide 21 - Quizvraag

Wat wilden de Socialisten?
A
Zo min mogelijk bemoeienis van de overheid
B
Meer invloed van de kerk
C
Meer hulp voor arbeiders en zwakkere in de samenleving
D
Meer invloed van de koning

Slide 22 - Quizvraag

Sociale kwesties 
In de negentiende eeuw sprak de Tweede Kamer vaak over de slechte omstandigheden van arbeiders. Dat noemden zij de sociale kwestie
 eerste sociale wet van Nederland: Kinderwetje van Van Houten uit 1874. Daarin stond dat kinderen jonger dan twaalf jaar niet in fabrieken mochten werken. Ze mochten wel op de boerderij en in het huishouden werken.

Later kwamen er meer sociale wetten. Nu moeten werknemers en werkgevers zich aan de Arbowet houden. Het doel van deze wet is om ongevallen en ziekten te voorkomen. 

Slide 23 - Tekstslide

De sociale kwestie in Nederland ging aan het begin van de 20e eeuw vooral over?
A
Leefomstandigheden van de rijke burgers
B
Leefomstandigheden van de arbeiders
C
De invloed van de liberalen op de politiek
D
De macht van de koning

Slide 24 - Quizvraag

Urbanisatie 
Zoals je weet groeide de bevolking eind 19e eeuw. In de landbouw hoefden minder mensen te werken. Veel mensen trokken naar de steden om daar werk te zoeken -> Urbanisatie=
Mensen trekken van het platteland naar de stad, waardoor de stad groeit.
Ondanks betere hygiëne werden er alsnog veel mensen ziek door slechte leefomstandigheden in de steden. 


Slide 25 - Tekstslide

Wat is urbanisatie?
A
Het verhuizen van de stad naar het platteland
B
Afnemen van de stedelijke bevolking
C
Een toenemende stedelijke bevolking
D
Verhuizen van het platteland naar de stad

Slide 26 - Quizvraag

Woningwet
Veel stedelingen leefden in slechte woningen. Toch duurde het nog tot 1901 voor er een woningwet kwam. Daarin werden kelderwoningen verboden. Later werd de Woningwet verder uitgebreid en verbeterden de woningen. Ook werden er steeds meer waterleidingen en rioleringen aangelegd.

Slide 27 - Tekstslide