Vraagwoorden 2_wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe
1 / 36
Lesduur is: 25 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer ga je winkelen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
In de klas.
D
In Leiden.
Slide 8 - Quizvraag
Met wie ga je winkelen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
In de klas.
D
In Leiden.
Slide 9 - Quizvraag
Waar ga je winkelen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
Kleding.
D
In Leiden.
Slide 10 - Quizvraag
Wat wil je kopen?
A
Morgen.
B
Met mijn moeder.
C
Kleding.
D
In Leiden.
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
... eet jij?
Ik eet een banaan.
Ik eet een banaan.
A
wie
B
wat
C
waar
D
wanneer
Slide 22 - Quizvraag
... is de afspraak?
Morgen om 10 uur.
Morgen om 10 uur.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
wanneer
Slide 23 - Quizvraag
... is de afspraak?
Op school.
Op school.
A
waar
B
wanneer
C
wie
D
wat
Slide 24 - Quizvraag
Met ... is de afspraak?
Met de schoolarts.
Met de schoolarts.
A
wat
B
wanneer
C
wie
D
hoe
Slide 25 - Quizvraag
... zie je op straat?
Mijn buurvrouw.
Mijn buurvrouw.
A
wie
B
wat
C
waar
D
waarom
Slide 26 - Quizvraag
... ga je naar huis?
Omdat ik ziek ben.
Omdat ik ziek ben.
A
wie
B
wat
C
waar
D
waarom
Slide 27 - Quizvraag
... zie je op straat?
Een auto en een bus.
Een auto en een bus.
A
wat
B
waar
C
hoe
D
waarom
Slide 28 - Quizvraag
... zwaar is de koffer?
Hij weegt 15 kilo.
Hij weegt 15 kilo.
A
hoe
B
wat
C
waar
D
waarom
Slide 29 - Quizvraag
... ben je boos?
Omdat ik de wedstrijd verloren heb.
Omdat ik de wedstrijd verloren heb.
A
waarom
B
wat
C
waar
D
wie
Slide 30 - Quizvraag
... is de hond?
Hij is in het park.
Hij is in het park.
A
wat
B
wanneer
C
waar
D
hoe
Slide 31 - Quizvraag
... is de hond?
Hij is vrolijk en lief.
Hij is vrolijk en lief.
A
hoe
B
wanneer
C
waar
D
wat
Slide 32 - Quizvraag
... ga je naartoe?
Naar Amsterdam.
Naar Amsterdam.
A
wie
B
wanneer
C
waar
D
hoe
Slide 33 - Quizvraag
Op ... wacht je?
Op mijn vriend.
Op mijn vriend.
A
wat
B
waar
C
wanneer
D
wie
Slide 34 - Quizvraag
... bloemen heb je?
Ik heb 10 bloemen.
Ik heb 10 bloemen.
A
hoeveel
B
hoe
C
wanneer
D
wie
Slide 35 - Quizvraag
... lang duurt de reis naar Rotterdam?
Ongeveer een uur.
Ongeveer een uur.
A
hoeveel
B
hoe
C
wanneer
D
wie
