Vul 'te' in als dat nodig is
Hij mag niet alleen naar Amsterdam ___ gaan.
Zij staan met elkaar ___ praten.
Hij probeert een afspraak met haar ___ maken.
Zij laat haar huis ___ schilderen.
Wij zitten samen een film ___ kijken.
Ik durf geen 'nee' ___ zeggen.
We hopen om acht uur ___ vertrekken.