In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
3.7 Vrijheid en gelijkheid
Slide 1 - Tekstslide
Wat denk jij? Discriminatie moet per wet verboden zijn.
A
Nee. Discrimineren is ook een vorm van vrijheid van Meningsuiting.
B
Ja, want discriminatie is zooooooooo 2020
C
Slide 2 - Quizvraag
Lodewijk XVI was een ... vorst.
A
revolutionaire
B
absolute
C
democratische
D
parlementaire
Slide 3 - Quizvraag
Hoe begon de Franse Revolutie? (wat is de aanleiding)
A
De 3e stand valt de Bastille aan
B
De koning stuurt zijn leger naar de Kaatsbaan
C
De geestelijken en adel willen geen belasting
D
Robespierre onthoofd veel mensen
Slide 4 - Quizvraag
De Franse Revolutie was in
A
1748
B
1776
C
1789
D
1795
Slide 5 - Quizvraag
Waarom was het volk niet tevreden over de Directoire
A
De mensen wilden hun Koning terug hebben
B
De Directoire was enorm corrupt en liet veel mensen vermoorden
C
De Directoire kreeg de problemen in Frankrijk niet opgelost
D
Napoleon was al zo populair dat iedereen hem als leider wilde
Slide 6 - Quizvraag
Wat beloofde de 3e stand met de 'Eed op de Kaatsbaan'? Wij beloven niet uit elkaar te gaan voordat:
A
Frankrijk een republiek is
B
Frankrijk een grondwet heeft
C
het probleem van de schatkist is opgelost
D
de koning is onthoofd
Slide 7 - Quizvraag
Zet de volgende gebeurtenissen over Napoleon in de juiste tijdsvolgorde van vroeger naar later: A Generaal Napoleon grijpt de macht in Frankrijk. B Napoleon kroont zichzelf tot keizer. C Napoleon wordt bij Waterloo verslagen. D Napoleon wordt dictator. E Napoleons leger wordt in Rusland vernietigd.
A
A, B, D, C, E
B
A, D, B, E, C
C
D, A, B, C, E
D
D, B, A, E, C
Slide 8 - Quizvraag
Wie was Napoleon?
A
Een Franse priester die voor de derde stand opkwam
B
Een Franse soldaat die wereldberoemd werd door zijn krijgskunst
C
Een Franse generaal die de macht overnam in Frankrijk en keizer werd
D
Een Franse edelman die het oneens was met de koning
Slide 9 - Quizvraag
Patriotten zijn...
A
Mensen die een koning steunen
B
Mensen die kritiek hadden op de stadhouder en regenten.
C
De Fransen die in Nederland woonden
D
Mensen die de stadhouder en regenten steunden.
Slide 10 - Quizvraag
Tot welke stand behoort de Paus?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 11 - Quizvraag
welke drie standen waren er in Frankrijk voor het uitbreken van de revolutie
A
armen, boeren, rijke burgers
B
adel, geestelijken, burgers & boeren
C
kaplanen, pastoors, bischoppen
D
advocaten, bestuurders, soldaten
Slide 12 - Quizvraag
Je ziet een Franse spotprent uit 1789. Welke uitspraak over de tekening is waar?
Gebruik de bron
A
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat het goed is om de derde stand hard te laten werken.
B
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand wordt uitgebuit door de eerste en de tweede stand.
C
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand lui is en harder zou moeten werken.
D
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand bestaat uit verstandige mensen die anderen voor zich laten werken.
Slide 13 - Quizvraag
Welk onderschrift past bij dit schilderij? Kies het juiste antwoord.
Gebruik de bron
A
In de periode van de terreur kon iedereen het slachtoffer worden van geweld. Franse burgers vluchtten massaal. Overal in Frankrijk was geweld en chaos.
B
In de slag bij Leipzig werd Napoleon verslagen, maar hij kwam terug. Daarom moest hij een tweede keer verslagen worden. Dat gebeurde bij Waterloo, in de winter van 1815. Napoleon verloor uiteindelijk.
C
Toen de Bastille was aangevallen, begon de Franse Revolutie. Niet alleen in Parijs werd gevochten. Overal in het land kwamen groepen mensen in opstand tegen de adel. Daarbij ging het soms hard tegen hard!
D
De aanval op Rusland werd een drama. Napoleon veroverde lege gebieden en verlaten steden. De soldaten moesten terug naar huis lopen. Het vroor enorm hard, er was gebrek aan voedsel en de Russen vielen steeds aan.
Slide 14 - Quizvraag
Tot welke stand behoort de ambachtslieden? ( in dit geval de bakker)
Bij welke stand horen ambachtslieden?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 15 - Quizvraag
totwleke stand horen ministers?
Bij welke stand hoort een minister?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 16 - Quizvraag
Bij welke stand hoort een rijke burger?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 17 - Quizvraag
Tot welke stand hoort de timmerman?
Bij welke stand hoort een timmerman?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 18 - Quizvraag
Welk onderschrift past bij dit schilderij? Kies het juiste antwoord.
Gebruik de bron
A
Koning Lodewijk XVI wordt afgezet. Hij moet zijn kroon inleveren.
B
De paus kroont de vrouw van Napoleon tot keizerin.
C
E. Koning Lodewijk XVI kroont zijn vrouw Marie-Antoinette tot koningin van Frankrijk.
D
Napoleon heeft zichzelf tot keizer gekroond en nu kroont hij zijn vrouw tot keizerin.
Slide 19 - Quizvraag
Dit schilderij, dat de schilder Jan Willem Pieneman in 1813 maakte, is een directe bron. Welk onderschrift past er het best bij? Kies het juiste antwoord.
Gebruik de bron
A
Willem Frederik, de zoon van stadhouder Willem V, komt aan in Scheveningen.
B
Stadhouder Willem V vertrekt naar Engeland. Het gewone volk, bij wie hij erg populair is, zwaait hem uit.
C
Lodewijk Napoleon, die erg populair is bij het volk, gaat een boottochtje maken.
D
Napoleon brengt een bezoek aan ons land. Hij komt aan in Scheveningen en zal per koets naar Amsterdam reizen. Daar zal hij onder andere het stadhuis bezoeken.
Slide 20 - Quizvraag
Bij welke stand hoort een arme burger?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 21 - Quizvraag
Bij welke stand hoort een bisschop?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
Slide 22 - Quizvraag
Tijdens welke van deze vier periodes werd ons land
de Bataafse Republiek genoemd?
A
Periode 1: de stadhouder, Willem V, heeft de macht.
B
Periode 2: de patriotten hebben de macht, nadat ze de stadhouder verjaagd hebben.
C
Periode 3: Lodewijk Napoleon is koning van ons land, nadat Napoleon de macht van de patriotten afnam.
D
Periode 4: ons land is bezet door de Fransen, nadat Napoleon zijn broer heeft afgezet. Ons land is een provincie van het Franse Rijk.
Slide 23 - Quizvraag
Tijdens welke van deze vier periodes werd ons land
de Koninkrijk Holland genoemd?
A
Periode 1: de stadhouder, Willem V, heeft de macht.
B
Periode 2: de patriotten hebben de macht, nadat ze de stadhouder verjaagd hebben.
C
Periode 3: Lodewijk Napoleon is koning van ons land, nadat Napoleon de macht van de patriotten afnam.
D
Periode 4: ons land is bezet door de Fransen, nadat Napoleon zijn broer heeft afgezet. Ons land is een provincie van het Franse Rijk.
Slide 24 - Quizvraag
In onze democratie mogen mensen stemmen.
Waarom is het belangrijk om dat te doen?
A
Door te stemmen kies je wie het land bestuurt en daardoor wat er met de belastingopbrengst gebeurt.
B
Door te stemmen voorkom je dat de koning(in) weer alle macht krijgt, net als vroeger in Frankrijk.
C
Het is verplicht. Als je niet gaat stemmen, kan je een boete krijgen. Als je twee keer niet gaat stemmen, kan je zelfs duizend euro boete krijgen.
D
Omdat je anders niet langer de Nederlandse nationaliteit hebt.
Slide 25 - Quizvraag
Grondwet
Staan de rechten en plichten van de Nederlandse burgers in
Taken van koning, regering en parlement
Eerste grondwet in 1798. Huidige grondwet gebaseerd op wijzigingen uit 1848
Slide 26 - Tekstslide
Grondrechten
Zijn de rechten van individuele burgers tegenover de staat en elkaar.
In de grondwet staan o.a. de volgende artikelen over vrijheid: 6. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging 7. Vrijheid van meningsuiting 8. Vrijheid van vereniging 9. vrijheid van vergadering en betoging
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Video
Artikel 1
Iedereen is gelijk
Discriminatie verboden
Kan vrijheid van meningsuiting en artikel 1 soms botsen met elkaar? Noem een voorbeeld.
Slide 29 - Tekstslide
Discriminatie
Iemand of een groep anders behandelen. Dit kan op basis van sekse, huidskleur, leeftijd, geaardheid, religie of handicap
Komt voort uit vooroordelen en stereotypen
Slide 30 - Tekstslide
Vooroordelen
Mening over een groep of persoon die niet gebaseerd is op feiten
Onderdeel van discriminatie
Noem eens een aantal voorbeelden van vooroordelen?
Slide 31 - Tekstslide
Stereotypen
Beeld over en groep mensen die niet klopt met de werkelijkheid. Vaak overdreven
Slide 32 - Tekstslide
Wat zie je?
Is de tekening zelf een vooroordeel of een stereotype?