3.8 spelling en 4.7 grammatica

3.8 spelling en 4.7 grammatica
Herhalen 3.8 spelling en 4.7 grammatica
3.8: hoofdletters goed gebruiken
PAUZE 
4.7: naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoord 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.8 spelling en 4.7 grammatica
Herhalen 3.8 spelling en 4.7 grammatica
3.8: hoofdletters goed gebruiken
PAUZE 
4.7: naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

3.8 spelling - hoofdletters

Slide 3 - Tekstslide

De mondkapjesdeal 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Tekst: Van Lienden en partners moeten winst mondkapjes terugbetalen aan stichting
Theorie opfrissen
Lees de volgende regels over hoofdlettergebruik:

-Een zin begint altijd met een hoofdletter.
-Namen van personen krijgen een hoofdletter (bijvoorbeeld: Sywert van Lienden).
-Namen van bedrijven, organisaties en instellingen krijgen een hoofdletter (bijvoorbeeld: Stichting Hulptroepen Alliantie).
-Namen van landen, steden en plaatsen krijgen een hoofdletter (bijvoorbeeld: Amsterdam).

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters ontbreken 
In onderstaande zinnen uit de tekst ontbreken hoofdletters. Schrijf de zinnen op en verbeter ze:

a. sywert van lienden en zijn zakenpartners moeten miljoenen terugbetalen aan de stichting hulptroepen alliantie.
b. de rechtbank in amsterdam deed uitspraak in de mondkapjeszaak.
c. de staat wilde ook het geld hebben, maar de rechter wees dit af.
d. de stichting wil het geld geven aan goede doelen, zoals de stichting long covid.
e. de oud-medewerkers hebben samen met advocaten marcel evers en guillaume creijghton een rechtszaak gevoerd.

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht hoofdletters 
Schrijf een kort nieuwsbericht over een andere rechtszaak of gebeurtenis.
Zorg ervoor dat je hoofdletters op de juiste manier gebruikt.
Gebruik minimaal drie namen en twee plaatsnamen in je tekst.

Slide 9 - Tekstslide

Test jezelf 3.8 spelling 

Slide 10 - Tekstslide

4.7 naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoord

Slide 11 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Slide 12 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!


Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Mijn vader is in zijn studeerkamer
Wie of wat is mijn vader = ??????

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 14 - Tekstslide

          Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is (ZIJN ZIN).

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
'zijn prachtig'

Slide 16 - Tekstslide

soorten werkwoorden
  • koppelwerkwoord
  • hulpwerkwoord
  • zelfstandig werkwoord

Slide 17 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Eén van de werkwoorden van een naamwoordelijk gezegde  is een vorm van een koppelwerkwoord.
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen  

Slide 18 - Tekstslide

Bij een naamwoordelijk gezegde...
A
...is het onderwerp iets.
B
...doet het onderwerp iets.

Slide 19 - Quizvraag


Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde is altijd een..
A
actie
B
eigenschap/kenmerk

Slide 21 - Quizvraag

Zij wil graag advocaat worden.
naamwoordelijk gezegde:
A
wil
B
worden
C
wil (advocaat) worden
D
graag

Slide 22 - Quizvraag

Hij schijnt tegenwoordig er gelukkig te zijn.
naamwoordelijk gezegde:
A
schijnt
B
schijnt te zijn
C
schijnt (gelukkig) te zijn
D
tegenwoordig gelukkig

Slide 23 - Quizvraag

Het elftal heeft gisteren gewonnen.
werkwoordelijk gezegde:
A
heeft
B
heeft gewonnen
C
het elftal
D
gisteren

Slide 24 - Quizvraag

Twijfel je of iets een kww is?
  • Zijn, worden en blijven zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden.


  • Kun je het werkwoord in de zin vervangen door zijn worden of blijven?
De bassist is ziek.
De bassist wordt ziek.
De bassist blijft ziek.
  • In de bassist is ziek, is is dus een koppelwerkwoord.

Slide 25 - Tekstslide

Parijs IS een prachtige stad.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 26 - Quizvraag

Mijn ouders ZIJN heel aardig geweest.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 27 - Quizvraag

Die jongen BLIJKT een taaie.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 28 - Quizvraag

Op Instagram STAAT een rare foto.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 29 - Quizvraag

Later WORDT mijn broer tandarts.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 30 - Quizvraag

Gisteren heb ik een nieuw bed GEKOCHT.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 31 - Quizvraag

Test jezelf 4.7 grammatica 

Slide 32 - Tekstslide