Grammatica: werkwoordelijk gezegde

Deze les
Startopdracht: de persoonsvorm en de werkwoorden herkennen in een zin.
Uitleg: de persoonsvorm en de werkwoorden in een zin.
Zelfstandig nakijken: opdrachten Grammatica op http://nl/padlet.com/docentvanloon/klas1
Doen:
- Mavo maakt opdracht 1 t/m 5 op blz. 30 en 31.
- Kader maakt opdracht 1 t/m 6 op blz. 30 en 31.
Terugblikken: de persoonsvorm benoemen en werkwoorden herkennen.


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Deze les
Startopdracht: de persoonsvorm en de werkwoorden herkennen in een zin.
Uitleg: de persoonsvorm en de werkwoorden in een zin.
Zelfstandig nakijken: opdrachten Grammatica op http://nl/padlet.com/docentvanloon/klas1
Doen:
- Mavo maakt opdracht 1 t/m 5 op blz. 30 en 31.
- Kader maakt opdracht 1 t/m 6 op blz. 30 en 31.
Terugblikken: de persoonsvorm benoemen en werkwoorden herkennen.


Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?
De politie heeft gisteren een man aangehouden.

Slide 2 - Woordweb

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?
Hij is vandaag laat thuisgekomen.

Slide 3 - Woordweb

Wat kun je na deze les?
- de persoonsvorm benoemen van een zin benoemen.
- het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden in de zin
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Hij vertelt wat iemand of iets doet.
Voorbeeld: Ik loop op straat.

Er kunnen ook meerdere werkwoorden in de zin staan.
Voorbeeld: Wij willen morgen naar de bioscoop gaan.

Je vindt de persoonsvorm dan door de zin van tijd te veranderen.
Voorbeeld: Wij wilden morgen naar de bioscoop gaan.

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf de persoonsvorm op uit de zin.
Mijn vader zal zich eerst nog moeten scheren.

Slide 6 - Open vraag

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin noemen we samen het werkwoordelijk gezegde (wwg). Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.

Voorbeeld: De man heeft vandaag een nieuwe auto gekocht.
wwg = heeft gekocht 


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Jij moet je mond houden.
A
wwg = mond jij
B
wwg= jij je
C
wwg= moet houden
D
wwg = mond houden

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Mijn moeder heeft cola ingeschonken.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Heb jij weleens een olifant in het echt gezien?

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?
Worden alle vrienden voor het feest uitgenodigd?
A
alle vrienden
B
voor het
C
het uitgenodigd
D
worden uitgenodigd

Slide 12 - Quizvraag


Slide 13 - Open vraag

Noteer de werkwoorden.
Deze zomervakantie werkte ik als krantenbezorger.

Slide 14 - Open vraag

Noteer de werkwoorden.
Peter noteert altijd zijn highscores in zijn agenda.

Slide 15 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?
We hebben tien kilometer gelopen.
A
we en kilometer
B
tien en kilometer
C
hebben gelopen
D
we en gelopen

Slide 16 - Quizvraag

Noteer de werkwoorden.
Mayra en ik gaan dit weekend met z'n tweeën zeilen.

Slide 17 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?
Waarom leiden de agenten het verkeer over de vluchtstrook?

Slide 18 - Open vraag