Karel bestuurde zijn rijk met hoge
edelen. Zij waren van
adel: rijke en machtige mannen die voorrechten hadden in de samenleving.
Deze edelen kregen de heerschappij over een gebied, maar het werd niet hun eigendom. Karel was de leenheer en de edelen de leenmannen.
Een hertog was de bestuurder van een hertogdom. Een graaf bestuurde een graafschap.
Zij leende het gebied van Karel, bestuurde het voor hem, moest het beschermen en hij moest soldaten leveren voor het leger van Karel. In ruil daarvoor mochten ze veel geld verdienen aan het gebied.
De leenmannen moesten een eed van trouw afleggen aan de koning. Dit systeem van besturen heet het leenstelsel.