Voorbeeld les vergadering 5 november

Lesdoelen:
Herhaling 1: 
persoonsvorm herkennen

Herhaling 2:
onderwerp herkennen

Zelf zinnen schrijven met een 'ond' en 'pv'.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen:
Herhaling 1: 
persoonsvorm herkennen

Herhaling 2:
onderwerp herkennen

Zelf zinnen schrijven met een 'ond' en 'pv'.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

Herhaling: de persoonsvorm herkennen.

Lesdoel 1: Jullie kennen het werkwoordelijk gezegde

Lesdoel 2: Jullie benoemen het werkwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Woordweb

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.

  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.

  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 
    ‘doet’ of ‘overkomt’.


Slide 4 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde 
bestaat uit de persoonsvorm (pv) en alle andere werkwoorden in de zin. 
Voorbeeld: Sjors heeft een broodje kaas gekocht.               wg = heeft gekocht
Soms horen er zinsdelen bij het werkwoordelijk gezegde, die geen werkwoord zijn. Een voorzetsel bij een splitsbaar werkwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeeld: Mees eet zijn broodje op                                   wg = eet op
Het woordje te kan bij het werkwoordelijk gezegde horen. 
Voorbeeld: Jesse zit in zijn stoel te slapen.                               wg = zit te slapen
De woorden aan het kunnen bij het werkwoordelijk gezegde horen.
Voorbeeld: Meester Fred is aan het gamen.                                           wg = is aan het gamen

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Meester Fred had zich beschermd tegen opdringerige fans.
A
had
B
had zich beschermd
C
had beschermd
D
Meester Fred

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Meester Edwin en ik voelden ons supergoed.
A
voelden
B
voelden supergoed
C
voelden ons
D
Meester Edwin

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wie zouden dat bushokje vernield hebben?
A
zouden
B
zouden vernield
C
vernield hebben
D
zouden vernield hebben

Slide 8 - Quizvraag

 Werkwoordelijk gezegde
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!

Bijvoorbeeld:
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Werkwoordelijk gezegde met een wederkerend werkwoord

Werkwoordelijk gezegde met een wederkerend werkwoord
Een wederkerend werkwoord (wkww) is een werkwoord waar in de infinitief (= hele werkwoord) zich voor staat: zich vergissen, zich gedragen, zich schamen.


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

voorbeelden
Als je een zin ontleedt, hoort het woordje zich bij het werkwoordelijk gezegde.

Ze | schaamt | zich | niet | voor de rommel. 
wg = schaamt zich
Mijn broertje | kan | zich | niet | gedragen | tijdens het eten.
wg = kan zich gedragen

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Lizzy & Petra zijn samen boven huiswerk aan het maken.
A
zijn
B
zijn maken
C
zijn het maken
D
zijn aan het maken

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Bij mooi weer zitten de leerkrachten vaak buiten te lunchen.
A
zitten
B
zitten te lunchen
C
zitten vaak
D
te lunchen

Slide 15 - Quizvraag

'Juf Nina heeft goed geleerd voor de toets'
werkwoordelijk gezegde =
A
Juf Nina
B
heeft geleerd
C
Nina heeft
D
heeft

Slide 16 - Quizvraag

'Juf Erna gaat vakantie vieren.'
werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
juf Erna
C
vieren
D
gaat vieren

Slide 17 - Quizvraag

'Owen gaat een website ontwerpen.'
werkwoordelijk gezegde =
A
ontwerpen
B
een website
C
gaat ontwerpen
D
Owen

Slide 18 - Quizvraag

Juf Kirsten maakt een mooi schilderij.

Werkwoordelijk gezegde =

Slide 19 - Open vraag

Stieneke kan heel mooi schilderen.

Werkwoordelijk gezegde =

Slide 20 - Open vraag

Richelle heeft gele en blauwe bloemen geschilderd.

Werkwoordelijk gezegde =

Slide 21 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Annemiek
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 22 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Lisanne
moet
hard
lachen

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Fred
zit
met
zijn haar
te
spelen

Slide 24 - Sleepvraag

Ik kan al goed de pv en het werkwoordelijk gezegde in een zin aanwijzen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Maak de volgende tien opdrachten.
Je hebt drie minuten de tijd.
De antwoorden mag je in je schrift
 noteren.
Succes!
timer
3:00

Slide 26 - Tekstslide

Klaar?
Wissel je antwoorden uit met je buur.
Komen jullie antwoorden overeen?
Overleg over de verschillen.

timer
3:00

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Maken opdracht 1 t/m 5  ( blz 204/205)
Klaar? 
Puzzel blz 236/237
Lezen

Slide 29 - Tekstslide