In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Wat ligt er op tafel
boeken
schrift
pen
Slide 1 - Tekstslide
Wat verwacht ik van je!
-Heb je een vraag steek je je vinger op.
- Voor de rest gelden de regels.
->Geen telefoon
->Geen hoofddeksel.
->Geen jas
Slide 2 - Tekstslide
6.1: Woonplaats en werkplaats
Slide 3 - Tekstslide
Deze les:
Filmpje!!!
uitleg paragraaf 5.1: woonplaats en werkplaats.
aan de slag: Opdr 1t/m 3 van de methode.
Slide 4 - Tekstslide
5.1: Woonplaats en werkplaats
In deze paragraaf leer je:
hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
hoe de economie zich ontwikkelde
hoe ambachtslieden samenwerkten
hoe handelssteden samenwerkten
kenmerkend aspect: de opkomst van handel en het ontstaan van steden.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
platteland en stad:
voor de tijd van steden en staten:
- hofstelsel
- landbouwsamenleving
- grootste deel van de bevolking
was (horige) boer.
Slide 7 - Tekstslide
platteland en stad:
vanaf ongeveer het jaar 1000 veranderen er dingen:
Boeren gaan moerasgebieden droogleggen door sloten te graven. Ook kapten ze bossen. Zo kwam er meer ruimte voor akkers.
Boeren gingen een andere ploeg gebruiken.
gevolg: Grotere oogst, meer voedsel, mensen leven langer, bevolking groeit.
Slide 8 - Tekstslide
platteland en stad:
Boeren gaan hun landbouwoverschot verkopen, dit doen ze op markten.
knooppunten van land- en waterwegen.
bij een kasteel of een klooster
Hierdoor groeit de handel.
Slide 9 - Tekstslide
platteland en stad:
De groeiende landbouwproductie had ook uitbreiding van de nijverheid tot gevolg. Door de groei van de bevolking kon een deel van de boeren ander werk gaan doen, bijv. een ambacht uitoefenen.
Slide 10 - Tekstslide
platteland en stad
handelaren en ambachtslieden gingen steeds vaker bij een markt wonen, zo groeiden marktplaatsen vaak uit tot steden.
Dit noemen we verstedelijking
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
De geldeconomie:
vraag: wat iemand wil kopen.
aanbod: wat iemand wil verkopen.
Door de opkomst van de handel gingen mensen weer geld gebruiken. Elke stad, koning of hertog kon zijn eigen munten slaan. Hierdoor waren er geldwisselaars waar je munten kon ruilen. Ook ontstonden er in deze tijd banken.