Past simple vs. present perfect

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Goals of the lessen 

• You know the difference between past simple & present perfect 
  
•  You know when to use the past simple or present perfect.

Past simple & Present perfect

Deze twee komen vaak samen in één opdracht voor, dus je moet goed weten wanneer je welke van de twee moet gebruiken. 

Trap niet in de valkuil van het Nederlands, want in het Engels gelden er heel andere regels wanneer je welke tijd moet gebruiken!

Wat is de past simple van 'jump'?

Wat is de past simple van 'go'?

Wat is de present perfect van 'go'?

past simple & present perfect

past simple: 

handeling uit het verleden die nu is afgesloten

--> I played football until I was 15. 

present perfect: 

- handeling in verleden begonnen die nu nog bezig is, OF:

- handeling uit verleden waarvan resultaat nog merkbaar is --> link tussen heden en verleden

--> I have lived here since I was a child.   /  Look, she has broken her leg!

Welke tense moet je gebruiken?
I ________ (want) a kitten since I was 10.

1. past simple
2. present perfect

Welke tense moet je gebruiken?
We _______ (be) the best team at the championship of 2019.

1. past simple
2. present perfect

Welke tense moet je gebruiken?
They ________ (gain) a lot of weight when they lived in Spain.

1. past simple
2. present perfect

Welke tense moet je gebruiken?
She ______ (never, see) my brother, so she doesn't know what he looks like.

1. past simple
2. present perfect

Vul de juiste tense in:
We _____ (be) friends since primary school.

Vul de juiste tense in:
Oh no, what _____ (he, do)??!

Vul de juiste tense in:
I _____ (lose) my car key at the party so I can't drive you home.

Vul de juiste tense in:
So far, we ______ (not, see) anyone we know.

Vul de juiste tense in:
I ____ (study) hard for this test, so I'm sure I will get a good grade.

Vul de juiste tense in:
They ____ (not, know) what to do when the alarm went off.

Vul de juiste tense in:
Jack .........(finish) work an hour ago.

I ..................(be) a teacher since 2010.

Words used with the present perfect 

just.

yet.

never.

already.

ever.

so far.

up to now.

recently.

Exercise 1-2-3 page 31

Werkboek