Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Stamregel en woordsoorten
stamregel en woordsoorten
1 / 42
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Basisschool
Groep 7,8
In deze les zitten
42 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
15 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
stamregel en woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Aan het einde van de les:
Weet ik wat de ruwe stam van het werkwoord is.
Kan ik de stam vinden van werkwoorden waarbij de f verandert in een v.
Kan ik de stam vinden van werkwoorden waarbij de s verandert in een z.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Wat is de stam van ........ harken?
Slide 7 - Open vraag
Wat is de stam van......... gapen?
Slide 8 - Open vraag
Wat is de stam van......... pakken?
Slide 9 - Open vraag
Wat is de stam van ................. leven
Slide 10 - Open vraag
Wat is de stam van .............. reizen
Slide 11 - Open vraag
Wat is de stam van beloven
A
belof
B
beloof
C
belov
D
beloov
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de stam van bonzen
A
bons
B
bonz
Slide 13 - Quizvraag
tijd voor een spelletje
Slide 14 - Tekstslide
Wanneer je op de link klikt kom je op een nieuwe website waar je het spelletje kunt spelen.
Wanneer je klaar bent sluit je dat venster weer
en kom je hier terug.
naar het spelletje...
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Deze ken ik al
Deze ken ik nog niet
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Lidwoord
Werkwoorden
Voorzetsels
Slide 18 - Sleepvraag
Sleep alle woorden naar de juiste woordsoort
Lidwoord
Zelfst. naamw.
Werkwoord
Bijvoeglijk naamw.
Voorzetsel
De
hond
loopt
naar
het
grote
veld.
Slide 19 - Sleepvraag
Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De
grote
ballon vliegt door de lucht.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 20 - Quizvraag
Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar
school
.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 21 - Quizvraag
Welke woordsoort is "het" in deze zin?
Het
kindje is heel moe.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 22 - Quizvraag
Welke woordsoort is "glimt" in deze zin?
De rode auto
glimt
zo mooi.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 23 - Quizvraag
Welke woordsoort is "glimt" in deze zin?
De kinderen lopen
naar
school.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 24 - Quizvraag
Welke woordsoort ontbreekt in deze zin?
De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 25 - Quizvraag
Welke woordsoort ontbreekt in deze zin?
___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 26 - Quizvraag
Welke woordsoort ontbreekt in deze zin?
Janneke heeft een mooi ____ aan.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 27 - Quizvraag
Welke woordsoort ontbreekt in deze zin?
De paarden grazen ___ de wei.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 28 - Quizvraag
Welke woordsoort ontbreekt in deze zin?
Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 29 - Quizvraag
Welke woordsoort is onderstreept?
Vorige week heb ik een
toets
voor Nederlands gemaakt.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 30 - Quizvraag
Welke woordsoort is onderstreept?
De
resultaten van de toets waren niet erg hoog.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 31 - Quizvraag
zelfstandig naamwoord
Je hebt geleerd dat een zelfstandig naamwoord een
ding
,
mens
of
dier
is.
Jij weet dat er vaak een lidwoord voor staat:
de
-
het
-
een
Jij weet dat je er vaak
meervoud
van kan maken:
idee
-
ideeën
Slide 32 - Tekstslide
Er bestaan ook
afwijkende zelfstandige naamwoorden
Dat zijn woorden waar je
geen lidwoord
voor kunt zetten zoals bijv. namen als Ajax, Esther, Twix, Meppel.
Of woorden waar je
géén meervoud
van kan maken:
rijst, meel, aluminium
Slide 33 - Tekstslide
De taal-opdracht
Maak 5 zinnen waar zelfstandige naamwoorden in zitten.
Schrijf achter de zin de zelfstandige naamwoorden op.
Doe het zo:
De vrouw bracht haar auto naar de garage.
vrouw auto garage
Slide 34 - Tekstslide
Schrijf een zin waar zelfstandige naamwoorden in zitten.
Schrijf achter de zin de zelfstandige naamwoorden op.
1
Slide 35 - Open vraag
Schrijf een zin waar zelfstandige naamwoorden in zitten.
Schrijf achter de zin de zelfstandige naamwoorden op.
2
Slide 36 - Open vraag
Schrijf een zin waar zelfstandige naamwoorden in zitten.
Schrijf achter de zin de zelfstandige naamwoorden op.
3
Slide 37 - Open vraag
Schrijf een zin waar zelfstandige naamwoorden in zitten.
Schrijf achter de zin de zelfstandige naamwoorden op.
4
Slide 38 - Open vraag
Schrijf een zin waar zelfstandige naamwoorden in zitten.
Schrijf achter de zin de zelfstandige naamwoorden op.
5
Slide 39 - Open vraag
tot volgende week!
Slide 40 - Tekstslide
Wat vond je van de les?
A
B
C
D
Slide 41 - Quizvraag
Dat was het weer voor deze week.
Hieronder kun je schrijven als je een boodschap achter wilt laten.
Slide 42 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Groep 5 woordsoorten
Februari 2021
- Les met
23 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 5
Woordsoorten
Maart 2022
- Les met
37 slides
Taal
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Woordsoorten opfrissen
Januari 2023
- Les met
38 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Woordsoorten
Oktober 2022
- Les met
37 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Woordsoorten
Mei 2023
- Les met
37 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Woordsoorten
April 2020
- Les met
41 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Woordsoorten
Juni 2023
- Les met
37 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Woordsoorten
Maart 2022
- Les met
35 slides
Taal
Basisschool
Groep 7