In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1. Vamos de rebajas
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Programa
1) corregir deberes
2) repasar el uso del futuro + La Pitonisa
3) vocabulario unidad 1
Slide 3 - Tekstslide
Deberes:
Ejercicio 29a
Wat is de beste zonnebril?
Ejercicio 29b
1 A
2 D
3 B
4 C
Ejercicio 29c
1 A
2 C
3 B
4 A
5 B
Slide 4 - Tekstslide
El futuro
Libro pág 30, Grammatica Bron C
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de juiste vervoeging van "ik zal werken"?
A
trabajaré
B
trabajé
C
trabajo
D
trabajaro
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste vervoeging van "jij zult studeren"?
A
estudias
B
estudiarás
C
estudies
D
estudiars
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juiste vervoeging van "hij/zij zal schrijven"?
A
escribas
B
escriba
C
escribirá
D
escribe
Slide 8 - Quizvraag
Welke werkwoorden zijn onregelmatig in de futuro?
A
vivir - beber
B
ser - hablar
C
comer - estudiar
D
saber - tener
Slide 9 - Quizvraag
Zet het ww in de futuro.
Mañana yo (kopen) ___ una entrada al concierto.
Slide 10 - Open vraag
Zet het ww in de futuro.
El fin de semana tú (gaan) ___ al cumpleaños de tu mejor amiga.
Slide 11 - Open vraag
Zet het ww in de futuro.
Nosotros (moeten) ___ estudiar mucho para los exámenes.
Slide 12 - Open vraag
Zet het ww in de futuro.
Pronto (beginnen) ___ las rebajas.
Slide 13 - Open vraag
Vamos a practicar el futuro: organicemos el aula como en la imágen
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
¿Listos?: opciones
1) Puedes usar el resto de la clase para estudiar el vocabulario del libro. ¡Tú puedes!
2) puedes terminar el examen de prueba 2 en eindexamensite.nl
Slide 17 - Tekstslide
De persoonlijke voornaamwoorden
Zie boek blz 16, Grammatica Bron B
Slide 18 - Tekstslide
Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. En schrijf de zin opnieuw op.
1. He comprado unos vaqueros en Zara. los > Los he comprado en Zara. 2. Quiero tener un abrigo nuevo. lo > Lo quiero tener. / Quiero tenerlo. 3. Carola lleva una falda muy cara. la > Carola la lleva. 4. He visto unas zapatillas muy chulas. las > Las he visto.
Slide 19 - Open vraag
Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Schrijf de zin opnieuw op.
1. Mi madre trae unos zapatos nuevos a mi hermano y a mí. nos > Mi madre nos trae unos zapatos nuevos. 2. Yo quiero preparar una cena especial para ti. te > Yo quiero prepararte una cena especial. / Yo te quiero preparar una cena especial. 3. Yo compro el abrigo para Javi. le > Yo le compro el abrigo.
Slide 20 - Open vraag
Vervang het meewerkend voorwerp én het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. En schrijf de zin opnieuw op.
1. Mi madre trae unos zapatos nuevos a mi hermano y a mí. 2. Yo quiero preparar una cena especial para ti. 3. Yo compro el abrigo para Javi.
Slide 21 - Open vraag
Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. En schrijf de zin opnieuw op. 1. He comprado unos vaqueros en Zara. 2. Quiero tener un abrigo nuevo. 3. Carola lleva una falda muy cara. 4. He visto unas zapatillas muy chulas.
Slide 22 - Open vraag
Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Schrijf de zin opnieuw op.
1. Mi madre trae unos zapatos nuevos a mi hermano y a mí. 2. Yo quiero preparar una cena especial para ti. 3. Yo compro el abrigo para Javi.
Slide 23 - Open vraag
El imperativo
Zie boek grammatica bron D blz 43/44
regelmatige & onregelmatige vormen
Slide 24 - Tekstslide
Vul de juiste vorm van het werkwoord in, in de gebiedende wijs. Let op: is de gebiedende wijs ontkennend of bevestigend? Carlos, no (poner) los libros en la cocina.
A
no pones
B
no pongas
C
no ponga
D
no poned
Slide 25 - Quizvraag
María, (cerrar) la puerta, por favor.
A
cierre
B
cierra
C
cierras
D
cerrad
Slide 26 - Quizvraag
Señores Pérez, no (poner) las maletas en la recepción.
A
poned
B
ponga
C
pongan
D
pongáis
Slide 27 - Quizvraag
Chicos, (pedir) más información por internet.
A
pedid
B
pidáis
C
pidan
D
pedís
Slide 28 - Quizvraag
¡tú, (hacer) los deberes ahora!
A
haces
B
haga
C
haced
D
haz
Slide 29 - Quizvraag
Combineren
El imperativo + los pronombres personales
Slide 30 - Tekstslide
Er volgen nu een aantal slides waarin je vragen ziet staan (V).
Je formuleert het antwoord (in de jij vorm) op deze vraag (A).
Gebruik daarvoor het werkwoord en het zelfstandig naamwoord die tussen haakjes staan. Kijk of je een lijdend voorwerp en/of meewerkend voorwerp moet gebruiken, en welke.
Slide 31 - Tekstslide
Voorbeeld:
V: Zal ik mijn rood T-shirt aadoen? (ponerse, la camiseta)
A: Ja, doe het aan. Sí, póntela.
V:Zal ik de boeken aan Lucia geven? (dar, los libros, a Lucía)
A: Ja, geef ze aan haar. Sí, dáselos. (a Lucía)
Slide 32 - Tekstslide
V: Zal ik deze laarzen aantrekken? (ponerse, las botas) A: Sí, ------
A
póntelas
B
pónselos
C
pónmelas
D
póntelos
Slide 33 - Quizvraag
V:Zal ik deze bloemen aan Lucía geven? (dar, las flores, a Lucía) A: Sí, ---
A
dáselas
B
dáselos
C
dámelas
D
dámelo
Slide 34 - Quizvraag
V: Zal ik Pedro bellen? (llamar, a Pedro) A: No, ---
A
no le llames
B
no la llames
C
no se llama
D
no los llames
Slide 35 - Quizvraag
V: Zal ik dit boek op tafel leggen? (poner, el libro) A: No,
A
no lo pones
B
no la pongas
C
no se pone
D
no lo pongas
Slide 36 - Quizvraag
V: Zal ik deze informatie aan de docent vragen? (pedir, la información, al profesor) A: Sí, -----
A
pídosla
B
pídeselos
C
pídesela
D
pídenoslas
Slide 37 - Quizvraag
V: Zal ik ht huiswerk vandaag maken? (hacer, los deberes) A: Sí, --
A
hazlas
B
hazlos
C
hacedlos
D
hagalos
Slide 38 - Quizvraag
Vocabulario
Practica todo el vocabulario de la unidad 1: todo está en quizlet!