1kgt/bk unit 4 lesson 1 *3 lessen

The Present Simple
Present Simple
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

The Present Simple
Present Simple

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de Present Simple


Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.

Elke dag sta ik om 7 uur op. 
Het sneeuwt bijna nooit in Nederland. 
In de zomer ga ik vaak naar het strand. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je de Present Simple?
to work =  hele werkwoord 

I work                     he works
you work               she works
we work                 it works
they work 
SHIT-regel:  bij He, SHe en It komt er een -S achter het werkwoord. 

Slide 3 - Tekstslide

present simple 
Wat weet je nog van de vorige les? 

Slide 4 - Tekstslide

De present simple gebruik je
A
als iets vaak, nooit, regelmatig gebeurt.
B
als in het verleden gebeurd is.

Slide 5 - Quizvraag

Welke letter komt er bij he, she en it achter het werkwoord?

Slide 6 - Open vraag

Timmy
every Saturday.
They never
with oil.
That tree
very fast.
I always
chocolate ice cream.
Those boys
in class very often.
cook
grows
dances
shout
choose
chooses
shouts
grow

Slide 7 - Sleepvraag

He ______________ the bus to school
A
take
B
takes

Slide 8 - Quizvraag

We _____________ in the Netherlands.
A
live
B
lives

Slide 9 - Quizvraag

I ______________ Netflix every day.
A
read
B
reads

Slide 10 - Quizvraag

The dog always ____________
when the mailman comes.
A
bark
B
barks

Slide 11 - Quizvraag

The Present Simple
Vragen

Om een vraag te maken van een zin in de present simple, zet het werkwoord  do vooraan de zin. 

 I like ice cream.     becomes      Do I like ice cream?

Als he, she of it het onderwerp van de zin is, gebruik je:  does. Kijk wat er gebeurd met de -s in het werkwoord. 

Bob plays football.   becomes   Does Bob play      football?


Slide 12 - Tekstslide

Vragende zinnen
I work in a supermarket.             Do I work? 
You swim every day.                      Do you swim every day? 
He listens to a podcast.              Does he listen? 
She wears a pair of jeans.          Does she wear jeans? 
We go to the Jumbo after           Do we go to the Jumbo? 
                                           school. 

Slide 13 - Tekstslide

My dog likes meat.

Slide 14 - Open vraag

That tree looks 100 years old.

Slide 15 - Open vraag

I never go to parties.

Slide 16 - Open vraag

The Present Simple
Ontkenningen

Ontkenning vertellen dat iets niet (not) gebeurd.  
Je ziet het woordje not in ontkenningen, maar bijna altijd wordt de kort vorm gebruikt:     n't, zoals in don't or doesn't.

An example of a negation is:

                             She doesn't see very well. 


Slide 17 - Tekstslide

The Present Simple
Negations

Je maakt dus een zin ontkennend door  don't or doesn't in de zin te zetten.  Think about the SHIT Rule!
So not like this:
                                        I like not cookies. 

But like this:
                                       I don't like cookies 


Slide 18 - Tekstslide

The Present Simple
Ontkenningen

Kijk wat er gebeurt met het werkwoord als er een ontkenning van de zin wordt gemaakt: 

                                 He plays video games every day.

                        He doesn't play video games every day.

De  +s  verdwijnt na  doesn't. (net als bij de vragende zinnen) 


Slide 19 - Tekstslide

They wear the same
dresses every Monday.

Slide 20 - Open vraag

The boy always cleans
his plate after dinner.

Slide 21 - Open vraag

They hand out flyers every morning.

Slide 22 - Open vraag

The sun shines very brightly.

Slide 23 - Open vraag