In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel: Je weet hoe je gericht een tekst kunt lezen
Slide 2 - Tekstslide
Tips
Lees eerst de vraag en ga dan gericht zoeken.
Zoek het trefwoord op in de vraag en lees dan de tekst
Wanneer je betekenis van het woord niet weet?
Lijkt het op een Nederlands of Engels woord.
Kijk of je om het woord heen kunt lezen.
Slide 3 - Tekstslide
Duitse tekst lezen
Vragen beantwoorden altijd in het Nederlands, tenzij je eencitaat moet geven.
Slide 4 - Tekstslide
Mein Name ist Anna. Ich komme aus England und lebe seit drei Jahren in Deutschland. Ich bin 15 Jahre alt und habe zwei Geschwister: Meine Schwester heißt Klara und ist 13 Jahre alt, mein Bruder Tom ist 18 Jahre alt. Wir wohnen mit unseren Eltern in einem Reihenhaus in der Stadt. Meine Vater ist Koch in einem Restaurant. Meine Mutter arbeitet in einer Bank.
Ich lese gerne und mag Tiere: Wir haben einen Hund, zwei Katzen und im Garten einen Teich mit Goldfischen. Ich gehe auch gerne in die Schule, mein Lieblingsfach ist Mathematik. Deutsch mag ich nicht so gerne.
Nach der Schule gehe ich mit meinen Freundinnen shoppen und manchmal essen wir ein Eis. Am Samstag spiele ich Handball. Am Sonntag schlafe ich lange aus. und spilele mit meinen Tieren. Sonntag ist mein Lieblingstag!
Slide 5 - Tekstslide
Anna komt uit....
A
Duitsland
B
Engeland
Slide 6 - Quizvraag
Heeft Anna broers en zussen?
A
Ja, 2 zussen
B
Ja, een broer en een zus
C
Nee, geen broers en zussen
Slide 7 - Quizvraag
Anna is de jongste van het gezin.
A
Dat klopt
B
Dat klopt niet
Slide 8 - Quizvraag
Zoek 2 plaatjes op van 2 vrijetijdsbestedingen van Anna.
Slide 9 - Open vraag
Welk vak vindt Anna leuk op school
Slide 10 - Open vraag
Welk vak vindt Anna niet leuk op school
Slide 11 - Open vraag
Wat doet Anna op zaterdag?
Slide 12 - Open vraag
Welke zin klopt?
A
Op zondag slaapt Anna uit en speelt ze met de dieren.
B
Op zondag slaapt Anna uit en loopt ze met de hond
C
Op zondag speelt Anna met de dieren en gaat ze uit met vriendinnen.
Slide 13 - Quizvraag
Jij moet toetsvragen maken over de tekst. Bedenk een super moeilijke vraag. Het antwoord moet wel in de tekst staan.
Slide 14 - Open vraag
Hallo, ich bin Myriam
Zu meiner Familie gehören vier Personen. Die Mutter bin ich und dann gehört natürlich mein Mann dazu. Wir haben zwei Kinder, einen Sohn, der sechs Jahre alt ist und eine dreijährige Tochter.
Wir wohnen in einem kleinen Haus mit einem Garten. Dort können die Kinder ein bisschen spielen. Unser Sohn geht in die Grundschule, unsere Tochter geht noch eine Zeit lang in den Kindergarten. Meine Kinder sind am Nachmittag zu Hause. Ich arbeite darum ich nur halbtags. Ich arbeite in einem Supermarkt.
Eigentlich gehören zu unserer Familie auch noch die Großeltern. Sie wohnen nicht bei uns. Sie haben ein Haus in der Nähe. Die Kinder gehen sie oft besuchen.
Slide 15 - Tekstslide
Hoe ziet het gezin van Myriam eruit?
Slide 16 - Open vraag
In wat voor huis woont Myriam?
Slide 17 - Open vraag
De kinderen Myriam moeten naar een speeltuin toe om te spelen? Juist, omdat ... Onjuist, omdat ...
Slide 18 - Open vraag
Welke zin klopt?
A
Myriam is huisvrouw
B
Myriam werkt alle dagen in een supermarkt
C
Myriam werkt halve dagen in een supermarkt
Slide 19 - Quizvraag
Welke zin klopt?
A
De grootouders leven niet meer
B
De grootouders wonen in de buurt en de kinderen gaan vaak op bezoek
C
De grootouders wonen bij Myriam
Slide 20 - Quizvraag
Quizzzzzzzz
Nu volgt er een quiz over Deutschland. Je mag de antwoorden op internet opzoeken
Slide 21 - Tekstslide
Thema 1
Die Schule in Deutschland
Slide 22 - Tekstslide
Een leerling noemde "Physik" zijn lievelingsvak. Welk vak is dit?
A
Biologie
B
Natuurkunde
C
Wiskunde
D
Gym
Slide 23 - Quizvraag
Welk vak vind jij het leukst? Schrijf dat op in het Duits.
Slide 24 - Open vraag
Welke school kun je vergelijken met het VMBO?
A
Hauptschule
B
Realschule
C
Gymnasium
D
Sekundarstufe
Slide 25 - Quizvraag
In welke klas zit je in Duitsland als je in Nederland in de 2e klas van de middelbare school zit?
A
4. Klasse
B
6. Klasse
C
8. Klasse
D
10. Klasse
Slide 26 - Quizvraag
Thema 2
Essen und Trinken
Slide 27 - Tekstslide
Wo wurde die Currywurst in 1949 erfunden?
A
In Aachen
B
In Berlin
C
In München
D
In Frankfurt
Slide 28 - Quizvraag
Wie viele Brotsorten gibt es in Deutschland?
A
50
B
150
C
200
D
300
Slide 29 - Quizvraag
Wie heißt diese Kirschtorte?
A
Aachener Kirschtorte
B
Berliner Kirschtorte
C
Schwarzwälder Kirschtorte
D
Frankfurter Kirschtorte
Slide 30 - Quizvraag
Wer ist kein Einwohner von Deutschland?
A
Frankfurter
B
Berliner
C
Hamburger
D
Schnitzel
Slide 31 - Quizvraag
Thema 3
Musik
Slide 32 - Tekstslide
Welches Lied hörst du?
A
Applaus, Applaus- Sportfreunde Stiller
B
Monsta- Culcha Candela
C
Wenn sie Tanzt- Max Giesinger
D
Hamma!- Culcha Candela
Slide 33 - Quizvraag
Welches Lied hörst du?
A
Leuchtturm- Nena
B
99 Luftballons- Nena
C
Liebe ist- Nena
D
Atemlos durch die Nacht- Helene Fischer
Slide 34 - Quizvraag
Welches Lied hörst du?
A
Atemlos durch die Nacht - Helene Fischer
B
Herzbeben - Helene Fischer
C
Lieblingskind - Namika
D
Die immer lacht - Kerstin Ott
Slide 35 - Quizvraag
Welches Lied hörst du?
A
Herzbeben - Helene Fischer
B
Regenbogenfarben - Kerstin Ott
C
Achterbahn - Helene Fischer
D
Die immer lacht - Kerstin Ott
Slide 36 - Quizvraag
Thema 4
deutsche Marken
Slide 37 - Tekstslide
Welche Marke kommt nicht aus Deutschland?
A
Dr. Oetker
B
Lipton
C
Haribo
D
Lidl
Slide 38 - Quizvraag
Welche Süßigkeiten (snoepjes) zijn van Haribo? (meerdere antwoorden goed)
A
Toffifee
B
Gummibärchen
C
Ricola
D
Kirsche
Slide 39 - Quizvraag
Leuk feitje!
HARIBO is een afkorting van de naam en woonplaats van de man die HARIBO bedacht heeft, namelijk:
HA = Hans (voornaam)
RI = Riegel (achternaam)
BO = Bonn (woonplaats)
Slide 40 - Tekstslide
Welche Automarke kommt NICHT aus Deutschland?
A
BMW
B
Audi
C
Porsche
D
Ferrari
Slide 41 - Quizvraag
Welche Marke ist Deutsch?
A
Dove
B
L'Oreal
C
Nivea
D
Rituals
Slide 42 - Quizvraag
Welche Marken sind Deutsch?
A
Adidas
B
Hugo Boss
C
Puma
D
Nike
Slide 43 - Quizvraag
Thema 5
Landeskunde
Slide 44 - Tekstslide
Hoe veel inwoners heeft Duitsland ongeveer?
A
60 miljoen
B
80 miljoen
C
65 miljoen
D
83 miljoen
Slide 45 - Quizvraag
Kijk naar het plaatje. Hoe veel Bundesländer (provincies) heeft Duitsland?
Slide 46 - Open vraag
Wie heißt diese Sehenswürdigkeit und wo steht sie?