zinsontleden

Thema 8 week 2
zinsontleding
beeldspraak

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 8 week 2
zinsontleding
beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide


Wat is hier het onderwerp?
A
speelt
B
Egzon
C
voetbal
D
.

Slide 2 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
A
Op 5 maart
B
5 maart
C
verjaart
D
Sébastien

Slide 3 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
A
De hond
B
De hond van Louise
C
Marie
D
Louise

Slide 4 - Quizvraag

Als onderwerp voor hun werkstuk kozen ze pooldieren.
Onderwerp=
A
Als onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 6 - Quizvraag

Ik zou mijn pen nooit aan iemand uitlenen.
Wat is het lijdend voorwerp
A
Ik
B
zou
C
mijn pen
D
uitlenen

Slide 7 - Quizvraag

Opgewonden vertelde hij mij zijn belevenissen.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Hij
B
vertelde
C
mij
D
zijn belevenis

Slide 8 - Quizvraag

Vader gaf zijn zoon daarvoor een complimentje.
Wat is lijdend voorwerp?
A
Vader
B
een complimentje
C
zijn zoon
D
daarvoor

Slide 9 - Quizvraag

Ons huis heeft een puntdak.
Wat is het onderwerp?

Slide 10 - Open vraag

Zij toonde haar vriendinnetje haar cadeaus.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 11 - Open vraag

De juf gaf Jim strafwerk.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 12 - Open vraag

De boswachter gaf Sebastiaan een prachtige vliegenzwam.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 13 - Open vraag

De vader gaf zijn jongste kind een standje.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 14 - Open vraag

Beeldspraak
deze vormen ken je al: 
- vergelijking (met of zonder het woord: als).
- iets zeggen over een ding alsof het leeft. 

Slide 15 - Tekstslide

Welk stukje van de zin is beeldspraak?
Dani is zo sterk als een beer.
A
Dani
B
sterk
C
als een beer
D
zo

Slide 16 - Quizvraag

Welk stukje is beeldspraak?
Lode rent zo snel als een haas naar de overkant.
A
Lode
B
zo snel
C
als een haas
D
naar de overkant

Slide 17 - Quizvraag

Welk stukje is beeldspraak?
Esmée ergert zich groen en geel.
A
Esmée
B
ergert zich
C
groen en geel
D
zit geen beeldspraak in

Slide 18 - Quizvraag


In welke zin staat beeldspraak?
A
In de mand zitten lekkernijen.
B
De zak is zo lek als een mandje.
C
Mijn vader draagt een zware zak.

Slide 19 - Quizvraag