Stepping Stones 7th 3 VMBO BK chapter 1

Chapter 1 Grammar
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Chapter 1 Grammar

Slide 1 - Tekstslide

De present simple gaat over:
A
verleden tijd
B
voltooid verleden tijd
C
tegenwoordige tijd
D
toekomstige tijd

Slide 2 - Quizvraag

We noemen de present simple ook wel de:
A
hits -rule
B
shit-rule
C
now-rule
D
fact-rule

Slide 3 - Quizvraag

We gebruiken de present simple bij:
A
feiten
B
gewoonten
C
herhalende gebeurtenissen
D
A + B + C zijn goed

Slide 4 - Quizvraag

In de present simple zet je achter het werkwoord een -(e)s bij:
A
she / he / it
B
I / you / they
C
she / you / it
D
we / you / they

Slide 5 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt bij she / he / it  -s en welke -es?
werkwoord + s
werkwoord + es
kiss
catch
fix
dance
wash
walk
swim
go
play
cook
sing
bite
do

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is de present simple (he) van:
think
A
he never think
B
he never thinks

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de present simple (he) van:
walk
A
she always walks to school
B
she always walk to school

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de present simple (it) van:
look
A
It look good
B
It looks good

Slide 9 - Quizvraag

Een vraagzin in de present simple maak je zo:
A
je zet het werkwoord vooraan
B
je zet het hulpwerkwoord (do/ does) vooraan
C
je zet de persoon (Simon) vooraan
D
je zet de plaats (at school) vooraan

Slide 10 - Quizvraag

Kies de goede zin
A
Does Jim live in London?
B
Does Jim lives in London?
C
Do Jim live in London
D
Do Jim lives in London?

Slide 11 - Quizvraag

Kies de goede zin

A
Mary don't eat cereals for breakfast every day
B
Mary dosn't eat cereals for breakfast every day
C
Mary don't eats cereals for breakfast every day
D
Mary doesn't eat cereals for breakfast

Slide 12 - Quizvraag

De present continuous gaat over:
A
verleden tijd
B
voltooid verleden tijd
C
tegenwoordige tijd
D
toekomstige tijd

Slide 13 - Quizvraag

signaalwoorden van de present continuous zijn:
A
(right) now, at the moment
B
later, always, never
C
on Saturdays, in the weekend, during the week
D
often, sometimes, seldom

Slide 14 - Quizvraag

de regel voor het toepassen van de present continuous is:
A
ww + ing
B
he / she/ it + ww + (e)s
C
am / are/ is + ww +ing
D
ww + ed

Slide 15 - Quizvraag

Tag questions:
He is a strict teacher, ___________
A
is he?
B
isn't he?

Slide 16 - Quizvraag

Tag questions
You can play the piano, ___________
A
can you?
B
can't you?

Slide 17 - Quizvraag

Tag questions
She volunteers at the hospital, ________
A
does she?
B
doesn't she?

Slide 18 - Quizvraag

I have found
A
somewhere
B
something
C
sometime
D
somebody

Slide 19 - Quizvraag

I can't find my watch.....
A
anytime
B
anybody
C
anywhere
D
somewhere

Slide 20 - Quizvraag

Deze beoordeling geef ik mijzelf
onvoldoende
voldoende
ruim voldoende
goed
uitmuntend

Slide 21 - Poll

Slide 22 - Tekstslide