BV1 - Thema 1: Wie is dat?

welkom - witaj - bine aţi venit
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolGroep 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

welkom - witaj - bine aţi venit

Slide 1 - Tekstslide

1. Hoe gaat het?
Hoe gaat het ?

Hoe is het ?

Hoe gaat het met je / jou ?

Hoe gaat het met U ? 

Slide 2 - Tekstslide

welkom - witaj - bine aţi venit

Slide 3 - Tekstslide

2. Hoe heet jij?
Ik heet ........
Ik ben ........

Ik heet ...... en jij ?
Ik ben...... en jij ?

Slide 4 - Tekstslide

3. Uit welk land kom jij?
Ik kom uit Polen en jij ?

Ik kom uit Roemenië en jij ?

Ik kom uit Oekraïne en jij?


Slide 5 - Tekstslide

4. Welke taal spreek jij?
Ik spreek Nederlands en jij ?

Ik spreek Pools en jij ?

Welke talen spreek jij ?

Ik spreek Nederlands en Engels

Slide 6 - Tekstslide

Luisterronde 1 & 2 blz. 13
Dialoog 1
Dialoog 2
Dialoog 3

Slide 7 - Tekstslide

Luisterronde 1 & 2 blz. 14
Dialoog 1
Dialoog 2

Slide 8 - Tekstslide

5. Waar woon jij?
Ik woon in Emmeloord en jij ?

Ik woon in Luttelgeest en jij ?

Ik woon in ........... en jij ?



Slide 9 - Tekstslide

 6. Hoe ga jij naar de les ?
Ik ga met de bus  

Ik ga lopend 

Ik ga met de auto 

Ik ga op de fiets

Slide 10 - Tekstslide

Luisterronde 1, 2 & 3 blz. 16
Dialoog

Slide 11 - Tekstslide

7a. Ben jij getrouwd ?
Ja, ik ben getrouwd

Nee, ik ben niet getrouwd

Nee, ik ben gescheiden

Nee, ik woon samen met mijn vriend / vriendin

Slide 12 - Tekstslide

7b. Heb jij kinderen ?

Ja, ik heb kinderen

Nee, ik heb geen kinderen


Slide 13 - Tekstslide

7c. Hoeveel kinderen heb jij ?
Ik heb één kind, een zoon / een jongen

Ik heb één kind, een dochter / een meisje

Ik heb vier kinderen, twee zoons en twee dochters

Ik heb twee zoons en twee dochters 

Slide 14 - Tekstslide

Luisterronde 1, 2 & 3 blz.19/20
Dialoog 1
Dialoog 2
Dialoog 3

Slide 15 - Tekstslide

8. Hoelang woon jij al in Nederland ?
Ik woon één jaar in Nederland

Ik woon al vijf jaar in Nederland

Ik woon nog maar twee weken in Nederland

En jij ?

Slide 16 - Tekstslide

Vraagwoorden

Hoe ?                           Hoeveel ?                   Waar ?

Hoelang ?                    Welk(e) ?                     Wat ?

Slide 17 - Tekstslide

Hoe heet hij / zij?
Hij heet
Zij heet

Hij heet ...... en jij ?
Zij heet...... en jij ?

Slide 18 - Tekstslide

Uit welk land komt hij / zij?

Hij komt uit Polen en jij ?

Zijn komt uit Roemenië en jij ?




Slide 19 - Tekstslide

Welke taal spreekt hij / zij ?
Hij spreekt Nederlands en jij ?

Zij spreekt Pools en jij ?

Welke talen spreekt zij ?

Zij spreekt Nederlands en Engels

Slide 20 - Tekstslide

Waar woont hij / zij?
Hij woont in Emmeloord en jij ?

Zij woont in Luttelgeest en jij ?

Hij  / zij  woont in ........... en jij ?



Slide 21 - Tekstslide

Hoe gaat hij / zij naar de les ?
Hij gaat met de bus  

Zij  gaat lopend 

Hij  gaat met de auto 

Zij gaat op de fiets

Slide 22 - Tekstslide

Is hij / zij getrouwd ?
Ja, hij / zij is getrouwd

Nee, zij / hij is niet getrouwd

Nee, hij / zij is gescheiden

Nee, zij woont samen met haar vriend / vriendin

Slide 23 - Tekstslide

Heeft hij / zij kinderen ?

Ja, hij / zij heeft kinderen

Nee, hij / zij heeft geen kinderen


Slide 24 - Tekstslide

Hoeveel kinderen heeft hij / zij ?
Hij / zij  heeft één kind, een zoon / een jongen

Hij / zij één kind, een dochter / een meisje

Hij /zij heeft vier kinderen, twee zoons en twee dochters

Hij / zij heeft twee zoons en twee dochters 

Slide 25 - Tekstslide

Hoelang woont hij / zij al in Nederland ?
Hij / zij woont één jaar in Nederland

Hij /zij woont al vijf jaar in Nederland

Hij / zij woont nog maar twee weken in Nederland

En jij ?

Slide 26 - Tekstslide

De tientallen
10 = tien              60 = zestig
20 =  twintig           70 = zeventig
30 = dertig          80 = tachtig
40 = veertig            90 = negentig
50 = vijftig                100 = honderd



Slide 27 - Tekstslide

wonen

ik woon
jij woont
hij woont
zij woont

spreken

ik spreek
jij spreekt
hij spreekt
zij spreekt

Slide 28 - Tekstslide

zijn

ik ben
jij bent
hij is
zij is
hebben

ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft

Slide 29 - Tekstslide