Week 3 - Lesson 1


Week 3 - Lesson 1
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


Week 3 - Lesson 1

Slide 1 - Tekstslide

Planning
1. Read book
2. Check homework (p. 23 - 28)
3. Cooking Vlog
4. Degrees of Comparison
5. Homework

Slide 2 - Tekstslide

Read your book
In silence!
timer
8:00

Slide 3 - Tekstslide

Homework p. 24
Exercise A
a. B

b. A

c. C

d. B

e. B

Slide 4 - Tekstslide

Homework p. 26+27
1. Jaimy Oliver & Public Health England

2. C

3. sugar tax, no advertisements before 9pm, labels on cans

4. we use it because it's something we enjoy
5. energy drink

6. own answer

7. own answer

Slide 5 - Tekstslide

Cooking Vlog

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn trappen van vergelijking?
De trappen van vergelijking gebruik je om 2 of meer dingen met elkaar te vergelijken.

v.b.
Mijn zus is ouder dan jouw zus.
Dit is het beste boek dat ik ook heb gelezen.

Slide 7 - Tekstslide

De 3 trappen
Trap 1: Positive degree
big / beautiful / good / bad / intelligent

Trap 2: Comparative degree
bigger / more beautiful / better / worse / more intelligent

Trap 3: Superlative degree
biggest / most beautiful / best / worst / most intelligent

Slide 8 - Tekstslide

-er / -est
Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:

big - bigger than - the biggest
tall - taller than - the tallest
white - whiter than - the whitest

Slide 9 - Tekstslide

more / most
Bij woorden van twee of meer lettergrepen gaan de trappen als volgt:

beautiful / more beautiful than / the  most beautiful
interesting / more interesting than / the most interesting
stunning / more stunning than / the most stunning

Slide 10 - Tekstslide

as ... as
Als je wilt zeggen dat 2 dingen (bijna) hetzelfde zijn dan gebruik je as ... as (net zo ... als)

You're as tall as my brother.
She is as old as her cousin.
Your girlfriend is almost as pretty as mine.

Slide 11 - Tekstslide

Spellingsregel 1
Woorden van twéé lettergrepen op -y krijgen ook -er / -est

Happy / Happier than / The happiest

Pretty / Prettier than / The prettiest

Slide 12 - Tekstslide

Spellingsregel 2
Uit je hoofd leren
Good / better than / the best
Bad / worse than / the worst
Little (grootte) / smaller than / the smallest 
Little (hoeveelheid) / less than / the least 
many - much / more than / the most

Slide 13 - Tekstslide

Speciale gevallen
Spreekwoorden
The more the merrier = hoe meer hoe beter

Further vs Farther
farther = fysiek: I walked farther than you
further = metaforisch: I would like some further information

Older vs Elder
Elder = mensen: This is my eldest brother. He is my elder.
Older = mensen & dingen: This statue is older than my grandma.

Slide 14 - Tekstslide

Homework
* Do pages 7 + 8 
* Do pages 29, 30, 31, 32
* Study vocabulary A Cutting - Hospital
* Study irregular verbs Awake - Give

Slide 15 - Tekstslide