H4.2 directe rede

Lezen
timer
30:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
30:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Nakijken huiswerk
  • Uitleg kommagebruik
  • Uitleg directe rede
  • Aan de slag met opdrachten



Doel: je weet wanneer je komma's moet plaatsen in een zin en je weet hoe je zinnen in de directe rede schrijft.






Doel van de les: 

Slide 2 - Tekstslide

  • Ga allemaal staan.
  • Is het werkwoord in de volgende zin goed gespeld?

  • Ik scrol de hele dag door berichten op mijn telefoon.

  • Ja = ga zitten
  • Nee = blijf staan
  • Iedereen die nu zit heeft het goed!
  • Het hele werkwoord is crollen. Leg uit waarom je schrijft 'ik scrol' en niet 'ik croll'.

Slide 3 - Tekstslide

We gaan het huiswerk nakijken.
opdr 9 t/m 14, blz 112 t/m 116

Slide 4 - Tekstslide

De komma

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de komma?

1 Zet een komma tussen twee werkwoorden van verschillende zinnen.

Als jij nou je spullen verzamelt, pak ik vast de fietsen.


2 Gebruik een komma tussen bijvoeglijke naamwoorden die je kunt omruilen.

Dat is een grote, oude kast.


3 Zet een komma tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of)

Zullen we vanavond pasta, rijst of aardappelen eten?


Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de komma?

4 Zet een komma voor een signaalwoord als want, maar, omdat, tenzij, etc.

Ik ga vroeg slapen, zodat ik morgen uitgerust ben.


5 Zet een komma na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.

Remco, let eens even op!

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

H4.2 directe rede
Leg aan je buurman/-vrouw in eigen woorden uit wat het verschil is tussen de directe en de indirecte rede.

Waarom zou een schrijver in een leesboek kiezen voor de directe rede?

Slide 9 - Tekstslide

Staat de zin in de directe of indirecte rede?
Elvis zegt dat hij naar huis gaat.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 10 - Quizvraag

Een zin in de directe rede zegt precies wat iemand heeft gezegd.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Ik zeg dat ik dat niet leuk vind.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 12 - Quizvraag

Willem vraagt: "Mag ik wat eten?"
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 13 - Quizvraag

Daan zegt: " Ik voer de vissen wel".
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 14 - Quizvraag

De buurman vraagt of we stil willen zijn.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 15 - Quizvraag

Waaraan herken je een zin in de directe rede?
A
Aan de hoofdletter aan het begin van de zin
B
Aan het vraagteken achteraan in de zin.
C
Aan de aanhalingstekens.

Slide 16 - Quizvraag

De regels voor citeren (maak aantekeningen!)

Slide 17 - Tekstslide

Ik weet wat de indirecte en directe rede betekent en kan dit uitleggen.

😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Huiswerk:

Opdr 15 t/m 17, blz 116 t/m 119.

Klaar? Maak de zelftoetsen online.

Slide 19 - Tekstslide