In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Naamvallen
Keuzevoorzetsels
Slide 1 - Tekstslide
Groen - makelijke opdrachten. Dat moet je weten.
Oranje - zulke opdrachten vind je bij de volgende repetitie. Als je deze kan, ben je goed voor de rep. voorbereid.
Rood - extra opdrachten. Hier kun je extra met de stof oefenen, zodat je de stof beheerst.
Slide 2 - Tekstslide
Voorzetsels
Slide 3 - Tekstslide
Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die
Slide 4 - Quizvraag
Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem
Slide 5 - Quizvraag
Meine Schwester ist bei d... Zahnarzt.
A
der
B
dem
C
die
D
das
Slide 6 - Quizvraag
Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine
Slide 7 - Quizvraag
Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das
Slide 8 - Quizvraag
Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine
Slide 9 - Quizvraag
Keuzevoorzetsels
Jullie weten dat er voorzetsels zijn die een derde naamval krijgen en voorzetsel met een vierde naamval. We gaan hier nog een groep aan toevoegen.
Kijk eerst het instructiefilmpje op de volgende slide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Je gaat nu oefenen met de nieuwe lesstof. Ga naar de volgende slide en klik op de afbeelding. Als het makkelijk voor je is, ga dan naar de extra oefening. Als je het toch nog lastig vindt, kies dan extra uitleg
Slide 12 - Tekstslide
DATIV (3e naamval)
je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)
wann?(=wanneer)
ERGENS ZIJN
Slide 13 - Tekstslide
voorbeeld
Er steht vor d... Tür(v).
waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV
Er steht vor der Tür.
Slide 14 - Tekstslide
Akkusativ (4e naamval)
je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)
ERGENS KOMEN
Slide 15 - Tekstslide
voorbeeld
Er springt in d... Wasser(o).
waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ
Er springt in das Wasser.
Slide 16 - Tekstslide
7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?
7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval
Ich warte auf meine Mutter.
Der Vater ist stolz auf seinen Sohn.
Er weiß sehr viel über mich.
Slide 17 - Tekstslide
Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10
Slide 18 - Quizvraag
Welke zin is fout?
A
Ich setze mich neben die Frauen.
B
Ich sitze neben den Frauen
C
Ich gehe in das Schwimmbad
D
Ich schwimme in das Schwimmbad
Slide 19 - Quizvraag
Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?
Slide 20 - Quizvraag
Dieser Satz ist richtig!!!
Dieser Satz ist leider falsch
Für die Reise müssen wir tanken
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer
Ich wohne über dem Geschäft
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch
Slide 21 - Sleepvraag
Vul in.
Das Auto steht vor d...….Garage (v)
Slide 22 - Open vraag
Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).
Slide 23 - Open vraag
Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den
Slide 24 - Quizvraag
Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der
Slide 25 - Quizvraag
Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der
Slide 26 - Quizvraag
Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen
Slide 27 - Quizvraag
Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen
Slide 28 - Quizvraag
Lastig?
Als je verder wilt oefenen: op de volgende slide staat een uitlegvideo en daarna is er nog een extra opgave.